leren

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

In amper een jaar tijd heeft hij Nederlands geleerd.

We hebben onze stiel geleerd met vallen en opstaan.

Ik leerde het vak met vallen en opstaan.

Vindt u het spijtig dat kinderen dat niet op school leren?

Henk bleek goed te kunnen leren.

De geschiedenis leert ons waartoe dit kan leiden.

Met het passende materieel leren de kinderen nieuwe vaardigheden.

Deze kennis kan je niet uit boeken leren.

"Ik denk dat de mensen niets hebben geleerd", zegt hij.

Ik leer voor onderwijzeres, dus ik zou het echt wel moeten weten.

Berekeningen leerden echter dat het hooguit een derde daarvan kon zijn.

De ervaring leert dat een goede overheid niet vanzelfsprekend is.

Ze leren elkaar kennen in de lift.

Ik wilde gewoon dingen leren, en weten.

„ Jong geleerd, oud gedaan."

Ik heb vooral geleerd dat ik onder alle omstandigheden mezelf kan blijven.

En ik heb geleerd om nee te zeggen.

Hij leerde lopen op zijn handen en een voet.

De kneepjes van het vak leer je in de praktijk."

Het echte doel is je kinderen leren omgaan met het leven.

Toen ik egoïstisch was, hebben jullie me geleerd te delen.

Mijn grootmoeder leerde mij de kneepjes van het vak

Toen heb ik mijn lesje wel geleerd.

Ze zullen die elite mores leren!

We leren niet zoveel van de geschiedenis.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

analyse

berekening

blik

cijfer

cursist

deelnemer

enquête

ervaring

geschiedenis

kind

(16 meer)

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

Engels

Frans

Nederlands

beginsel

beroep

betekenis

ding

gebarentaal

kneep

kneep

(24 meer)

pronomen

alles

iets

niets

veel

indirect object

Aan wie of wat, of voor wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

hond

jongen

leerling

meisje

mens

student

vrouw

zoon

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

goed

lang

makkelijk

moeilijk

snel

prepositiegroep

voor:

diploma

eindexamen

examen

test

toets

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

over:

cultuur

leven

natuur

tijd

verleden

wereld

uit:

boek

cijfer

crisis

ervaring

fout

geschiedenis

gesprek

onderzoek

periode

verleden

van:

aanpak

blunder

boek

collega

crisis

ervaring

fout

geschiedenis

jaar

kind

(19 meer)
voor:

kok

onderwijzeres

schoenmaker

predicatieve aanvulling

adjectief of adverbium

jong

jong

pronomen

samen

zelf

prepositiegroep of conjunctiegroep

als:

autodidact

kind

student

bijzin ingeleid door

hoe

wat

verbale aanvulling

accepteren

autorijden

begrijpen

beheersen

communiceren

denken

doen

fietsen

gebruiken

herkennen

(32 meer)

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij leren?

blijven

kunnen

laten

leren

moeten

mogen

willen

zullen

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met leren?

groeien

onderwijzen

onthouden

studeren

werken

bijzin ingeleid door

(om) te

dat

of

te

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

al doende leert men

[dat, het] zal je leren!

iets uit het hoofd leren

iets vanbuiten leren

nooit te oud zijn om (iets) te leren

  • subject
  • object
  • indirect object
  • verbum finitum
  • predicatieve aanvulling
  • bepaling
  • voorzetselobject
  • verbale aanvulling
  • 1
    iemand of iets leert iets
    • cursist
      • Balanceren, peddelen en keren leren de meeste cursisten in een uurtje.
    • deelnemer
      • De deelnemers leren een aantal concrete vaardigheden om op een gezonde manier met stress om te gaan.
    • hond
      • Hoe leren de honden het geleidewerk ?
    • kind
      • Vindt u het spijtig dat kinderen dat niet op school leren ?
    • kleuter
      • Een kleuter leert ook geen woorden door definities uit het hoofd te leren, maar door steeds gelukkig te gokken.
    • leerling
      • Maar de leerlingen leerden de praktijk op een oude aftandse deux-chevaux.
    • mens
      • Ik denk dat de mensen niets hebben geleerd ”, zegt hij.
    • ouder
      • Bij een blind kind leren de ouders braille.
    • student
      • Ook de inhoud van wat de studenten moesten leren , speelde een rol.
      • beginsel
        • Vanavond leren ze de beginselen van de flamenco, onder leiding van choreografe Chloé Brûlé.
      • beroep
        • Mensen die net een nieuw beroep hebben geleerd hebben over het algemeen weinig expertise.
      • betekenis
        • De vraag hoe wij betekenissen van woorden leren is minder vanzelfsprekend dan je zou denken.
      • ding
        • Ik wilde gewoon dingen leren , en weten.
      • Engels
        • Ze leerden Engels via de televisie, de radio en hun kinderen.
      • Frans
        • Ik heb Engels geleerd, ik heb Frans geleerd .
      • gebarentaal
        • Op Effatha leerde hij gebarentaal én hij leerde er spreken.
      • kunst
        • Politici moesten plots een nieuw kunstje leren : moeilijke compromissen sluiten.
      • les
        • Als je ze neemt, dan leer je een les .
      • levensles
        • Mijn mooiste levensles leerde ik van mijn grootvader.
      • lied
        • We leerden liedjes over menselijkheid, samenwerken en vriendschap.
      • muziek
        • Een second screen-app leent zich geweldig om muziek te leren .
      • Nederlands
        • In amper een jaar tijd heeft hij Nederlands geleerd .
      • regel
        • Maar voor velen is het lang geleden dat ze de regels leerden .
      • spel
        • Veel kinderen zijn begonnen het spel te leren .
      • stiel
        • We hebben onze stiel geleerd met vallen en opstaan.
      • taal
        • Wie het wil maken in de wereld, moet talen leren .
      • techniek
        • Je verbreedt je smaak, je leert nieuwe technieken .
      • tekst
        • Woensdag: ik ga wat teksten leren , voor een serie bij Talpa.
      • truc
        • Zoomer beweegt als een echte hond en kan zestig trucjes leren .
      • vaardigheid
        • Met het passende materieel leren de kinderen nieuwe vaardigheden .
      • vak
        • Ik leerde het vak met vallen en opstaan.
      • waarde
        • Ik heb de waarde ervan pas geleerd door toneel te spelen.
      • woord
        • De meeste woorden leer je op school en als student.
      • zaak
        • Van die dochter, Teresa, leerde ze zaken die niet stonden in het boek waarop de film is gebaseerd.
      iemand of iets verwerft kennis van of vaardigheid in iets
    • 2
      iemand of iets leert infinitief of te + inf of om te + inf
          • accepteren
            • De schrale troost is dan dat de één leert loslaten en de ander leert accepteren .
          • autorijden
            • Neem het voorbeeld van iemand die leert autorijden .
          • begrijpen
            • Deze activiteiten zorgen ervoor dat we elkaar beter leren begrijpen .
          • beheersen
            • En men leert zich beheersen .
          • communiceren
            • Een jongen met autisme leert communiceren aan de hand van Disneyfilms.
          • denken
            • Speelgoed moet ervoor zorgen dat je onafhankelijk leert denken .
          • doen
            • Leren spreken, leren stappen, leren alles doen .
          • fietsen
            • In de hoop dat kinderen zo vlotter leren fietsen .
          • gebruiken
            • Wat is nu belangrijker: een of elk van die drie dingen leren of de tools daartoe leren gebruiken ?
          • herkennen
            • Dat vereist dat je samen de signalen leert herkennen die aan de driftbui vooraf gaan.
          • inzien
            • Ik leerde inzien dat het niet anders kon.
          • kennen
            • Ik werkte hier in huis en mensen leerden me kennen .
          • kijken
            • In de trein leer je kijken , zegt Cruijff.
          • koken
            • We leerden koken met etensrestjes, zoals varkensoren.
          • leren
            • Leren leren : Vanaf dit werkjaar organiseert Leerpunt ook een aparte lessenreeks Leren leren.
          • leven
            • Ik stel voor dat iedereen daarmee leert leven .
          • lezen
            • Kinderen die vlot leren lezen , hebben dat niet nodig.
          • lopen
            • Hij leerde lopen op zijn handen en een voet.
          • luisteren
            • Dressuur houdt namelijk in dat het paard naar de ruiter leert luisteren .
          • maken
            • Er is een workshop waar ze prullaria leren maken voor toeristen.
          • nadenken
            • Hij bedacht een methode waarbij mensen leren nadenken over de manier waarop ze zich uiten.
          • omgaan
            • Maar ik denk dat mensen daar wel mee leren omgaan .
          • om te
            • En ik heb geleerd om nee te zeggen .
          • om_te_inf
            • En ik heb geleerd om nee te zeggen.
            • En ik leerde om te waarderen wat er echt toe doet.
          • praten
            • En vogels leren zingen zoals mensen leren praten en zingen.
          • programmeren
            • De twee basisscholen bieden extra Nederlandse les aan en de kinderen leren er programmeren .
          • reflecteren
            • Het kind leert reflecteren op de taal die het globaal reeds enigszins verstaat.
          • rekenen
            • Het is natuurlijk ook wel belangrijk dat een kind leert rekenen .
          • relativeren
            • Je leert relativeren .
          • rijden
            • Het gaat erom dat u leert rijden en niet even het rijbewijs haalt.
          • samenleven
            • ' Het is daar dat we leren samenleven . '
          • samenwerken
            • Ze leren samenwerken , leidinggeven en krijgen een gevoel van eigenwaarde.
          • schaken
            • Ze leerde schaken toen ze vijf was.
          • schieten
            • Ze leerde schieten en schafte een verzameling wapens aan.
          • schrijven
            • In plaats van te kleuren leert hij schrijven .
          • spelen
            • In de woonkamer thuis stond een piano, waarop Sampha leerde spelen .
          • spreken
            • Op Effatha leerde hij gebarentaal én hij leerde er spreken .
          • te
            • De verblufte hond zal leren de kat gerust te laten .
          • te_inf
            • De hoofdpersoon leert gebruik te maken van wat anderen willen zien.
            • In die gevallen leren ze te mikken op de benen.
          • vliegen
            • Binnen enkele weken leert hij vliegen .
          • waarderen
            • Je leert elkaar waarderen , ondanks winst of verlies.
          • werken
            • Mijn vader heeft ons leren werken , vroeger.
          • zien
            • Ze zouden versies kunnen vergelijken, de verschillen leren zien .
          • zingen
            • Valerie June leerde zingen in de kerk.
          • zwemmen
            • Het is minder vanzelfsprekend dat kinderen goed leren zwemmen en de zwemsport wordt minder populair.
          iemand of iets verwerft de kennis en vaardigheid om te ...
        • 3
          iemand of iets leert zo
              • goed
                • Henk bleek goed te kunnen leren .
              • makkelijk
                • Ze leert heel makkelijk .
              • moeilijk
                • Hij heeft een handicap , stottert , of leert moeilijk .
              • snel
                • Theo leert wel erg snel en bovendien erg veel .
              iemand verwerft (zo) kennis en vaardigheden
            • 4
              iemand of iets leert iets van iemand of iets of uit iets
                        iemand of iets neemt kennis of een vaardigheid van iemand of iets over of trekt lering uit iets
                      • 5
                        iemand leert over iets
                            • cultuur
                              • Hij leerde over de Nederlandse cultuur .
                            • leven
                              • Kun je leren over het leven door het na te spelen?
                            • natuur
                              • Er komt een zone van 5.500 vierkante meter waar kinderen kunnen leren over natuur en milieu.
                            • tijd
                              • Ik heb altijd willen leren over moeilijke economische tijden , zoals de Grote Depressie en andere booms en busts.
                            • verleden
                              • We ontmoeten de inwoners en leren over het verleden , heden én de toekomst van deze uitzonderlijke locaties.
                            • wereld
                              • Het kind leert over de wereld in de eerste plaats via de taal.
                            iemand verwerft kennis over iets; iemand krijgt les over iets; iemand bestudeert iets
                          • 6
                            iemand leert iemand of iets iets
                                • hond
                                  • Een hond kan men dan ook iets leren .
                                • jongen
                                  • De broeders maken er veel werk van om de jongens vechtsporten te leren .
                                • leerling
                                  • Het programma leert de leerling een doelmatige strategie bij het lezen van een tekst.
                                • mens
                                  • Ik heb vroeger geprobeerd om mensen trucjes te leren om gelukkig te zijn.
                                • student
                                  • Wat ga jij de studenten leren ?
                                • vrouw
                                  • We leren vrouwen ook het belang van lichaamstaal.
                                • zoon
                                  • Als ik mijn zoon iets moet leren , is het dat.
                                • ding
                                  • De geschiedenis leert één ding : we mogen niet naïef zijn.
                                • Engels
                                  • In de tussentijd had hij zichzelf Engels geleerd .
                                • vaardigheid
                                  • De boodschap: gamen leert je wél nuttige vaardigheden .
                                • vak
                                  • Wiggins heeft zichzelf het vak geleerd – dat heeft jaren geduurd.
                                • woord
                                  • Hans en Eric leren me meer nieuwe woorden .
                                iemand of iets draagt kennis of vaardigheden over op iemand
                              • 7
                                iemand of iets leert iemand of iets infinitief of te + inf of om te + inf
                                      • autorijden
                                        • Er zijn ook video's van mannen die hun vrouwen, dochters, zussen en moeders leren autorijden .
                                      • lezen
                                        • En zo werd u dan de man ' die zijn volk leerde lezen '.
                                      • omgaan
                                        • Het echte doel is je kinderen leren omgaan met het leven.
                                      • om te
                                        • Mijn ouders leerden me om niemand te wantrouwen .
                                      • rekenen
                                        • Iemand leerde zichzelf rekenen , een stelletje liep verliefd rond.
                                      • relativeren
                                        • De genetica leert ons relativeren .
                                      • rijden
                                        • Ouders die hun kinderen leren rijden , moeten nu een opleiding van drie uur volgen.
                                      • samenleven
                                        • Wij willen de jongeren leren samenleven .
                                      • schaken
                                        • Hij leerde mij schaken , maar ook de kleine dingen van elke dag waarderen.
                                      • schieten
                                        • Hij leerde me schieten ; op kermissen win ik altijd de beer.
                                      • te
                                        • En de architectuur heeft mij ook geleerd werkelijk te kijken .
                                      • zien
                                        • Hij is de man die zijn volk films leerde zien .
                                      • zwemmen
                                        • Volgens mij is het dan beter dat we het kind leren zwemmen .
                                      iemand of iets draagt aan iemand of iets de kennis of vaardigheid over om te ...
                                    • 8
                                      iets leert iemand dat-zin of vraagwoordzin of of-zin
                                      • analyse
                                        • Maar een analyse leert dat algemene politieke stakingen de stakingscijfers domineren.
                                      • berekening
                                        • Berekeningen leerden echter dat het hooguit een derde daarvan kon zijn.
                                      • blik
                                        • Een korte blik op de geschiedenis leert dat deze tegenwerping geen hout snijdt.
                                      • cijfer
                                        • Alleen nog maar de eerste cijfers leren dat het fout zit.
                                      • enquête
                                        • Enquêtes leren dat 18 procent van hen er een extra (impuls)aankoop doet.
                                      • ervaring
                                        • De ervaring leert dat een goede overheid niet vanzelfsprekend is.
                                      • geschiedenis
                                        • De geschiedenis leert ons waartoe dit kan leiden.
                                      • navraag
                                        • Navraag leert dat de aanslag nooit de bedoeling was.
                                      • onderzoek
                                        • Ons onderzoek leert dat het zelfs omgekeerd is.
                                      • rekensom
                                        • Een simpele rekensom leert echter dat dit volkomen onmogelijk is.
                                      • rondgang
                                        • Een rondgang langs experts leert dat schaamte een menselijke eigenschap is.
                                      • rondvraag
                                        • Maar de rondvraag leert dat het niet zo vanzelfsprekend is.
                                      • studie
                                        • De studie leert ook hoe de inkomsten opgekrikt kunnen worden.
                                      • tijd
                                        • Maar de tijd leert dat dat niet de juiste oplossing is.
                                      • vergelijking
                                        • Een voorzichtige vergelijking leert echter dat de vermogensongelijkheid buiten België groter is.
                                      • verleden
                                        • Het verleden leert dat voorspellingen op basis daarvan tot niets leiden.
                                          • dat
                                            • Navraag leert dat de aanslag nooit de bedoeling was .
                                          • hoe
                                            • De studie leert ook hoe de inkomsten opgekrikt kunnen worden .
                                          • of
                                            • De tijd zal leren of daar hier inderdaad sprake van is .
                                          • waartoe
                                            • De geschiedenis leert ons waartoe dit kan leiden .
                                          iets doet (iemand) inzien of concluderen dat ..., etc.
                                          • De ervaring leert dat het heel moeilijk is ontwikkelingen terug te draaien .
                                          • (meer voorbeelden)
                                        • 9
                                          iemand leert voor iets beroep
                                              • accountant
                                                • Een zoon werkt in de supermarkt , de ander is programmeur , zijn dochter leert voor accountant .
                                              • kok
                                                • Weer een ander heeft geleerd voor kok , maar werkt bij een assemblagebedrijf .
                                              • onderwijzeres
                                                • Ik leer voor onderwijzeres , dus ik zou het echt wel moeten weten.
                                              • schoenmaker
                                                • Wist je dat je weer voor schoenmaker kunt leren ?
                                              iemand volgt een opleiding voor een beroep
                                            • 10
                                              iemand leert voor iets examen e.d.
                                                  • diploma
                                                    • Het lijkt soms wel of iedereen aan het leren is voor zijn diploma Echt Italiaans Koken , zo gepassioneerd als het toegaat .
                                                  • eindexamen
                                                    • Koen ( inmiddels 20 , regio Nijmegen ) is zo verslaafd aan gamen , dat hij zelfs voor zijn havo eindexamens niet leerde en dus zakte .
                                                  • examen
                                                    • Misschien moet het LAKS scholieren oproepen om harder te leren voor hun examens . ”
                                                  • test
                                                    • Leerlingen zullen gaan leren voor de test , maar daar worden ze niet betere rekenaars van .
                                                  • toets
                                                    • Wie ziek is of voor de toets wil leren , kan alle stof zo terugkijken .
                                                  iemand verwerft de nodige kennis of vaardigheden om te slagen voor iets