In amper een jaar tijd heeft hij Nederlands geleerd.
We hebben onze stiel geleerd met vallen en opstaan.
Ik leerde het vak met vallen en opstaan.
Vindt u het spijtig dat kinderen dat niet op school leren?
Henk bleek goed te kunnen leren.
De geschiedenis leert ons waartoe dit kan leiden.
Met het passende materieel leren de kinderen nieuwe vaardigheden.
Deze kennis kan je niet uit boeken leren.
"Ik denk dat de mensen niets hebben geleerd", zegt hij.
Ik leer voor onderwijzeres, dus ik zou het echt wel moeten weten.
Berekeningen leerden echter dat het hooguit een derde daarvan kon zijn.
De ervaring leert dat een goede overheid niet vanzelfsprekend is.
Ze leren elkaar kennen in de lift.
Ik wilde gewoon dingen leren, en weten.
„ Jong geleerd, oud gedaan."
Ik heb vooral geleerd dat ik onder alle omstandigheden mezelf kan blijven.
En ik heb geleerd om nee te zeggen.
Hij leerde lopen op zijn handen en een voet.
De kneepjes van het vak leer je in de praktijk."
Het echte doel is je kinderen leren omgaan met het leven.
Toen ik egoïstisch was, hebben jullie me geleerd te delen.
Mijn grootmoeder leerde mij de kneepjes van het vak
Toen heb ik mijn lesje wel geleerd.
Ze zullen die elite mores leren!
We leren niet zoveel van de geschiedenis.
subject
Wie of wat (...)?
substantief
object
Wie of wat (...) men of wordt (...)?
substantief
object
pronomen
alles
iets
niets
veel
indirect object
Aan wie of wat, of voor wie of wat (...) men of wordt (...)?
substantief
hond
jongen
leerling
meisje
mens
student
vrouw
zoon
bepaling
Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?
adverbium
goed
lang
makkelijk
moeilijk
snel
bepaling
prepositiegroep
diploma
eindexamen
examen
test
toets
voorzetselobject
Met vaste prepositie (vast voorzetsel)
cultuur
leven
natuur
tijd
verleden
wereld
boek
cijfer
crisis
ervaring
fout
geschiedenis
gesprek
onderzoek
periode
verleden
kok
onderwijzeres
schoenmaker
predicatieve aanvulling
adjectief of adverbium
jong
jong
predicatieve aanvulling
pronomen
samen
zelf
predicatieve aanvulling
prepositiegroep of conjunctiegroep
autodidact
kind
student
bijzin ingeleid door
hoe
wat
verbale aanvulling
accepteren
autorijden
begrijpen
beheersen
communiceren
denken
doen
fietsen
gebruiken
herkennen
(32 meer)verbum auxiliare of groepsvormend verbum
Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij leren?
blijven
kunnen
laten
leren
moeten
mogen
willen
zullen
en/of
Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met leren?
groeien
onderwijzen
onthouden
studeren
werken
bijzin ingeleid door
(om) te
dat
of
te
in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
al doende leert men
[dat, het] zal je leren!
iets uit het hoofd leren
iets vanbuiten leren
nooit te oud zijn om (iets) te leren
- subject
- object
- indirect object
- verbum finitum
- predicatieve aanvulling
- bepaling
- voorzetselobject
- verbale aanvulling
- 1iemand of iets leert iets
- cursist
- Balanceren, peddelen en keren leren de meeste cursisten in een uurtje.
- deelnemer
- De deelnemers leren een aantal concrete vaardigheden om op een gezonde manier met stress om te gaan.
- hond
- Hoe leren de honden het geleidewerk ?
- kind
- Vindt u het spijtig dat kinderen dat niet op school leren ?
- kleuter
- Een kleuter leert ook geen woorden door definities uit het hoofd te leren, maar door steeds gelukkig te gokken.
- leerling
- Maar de leerlingen leerden de praktijk op een oude aftandse deux-chevaux.
- mens
- Ik denk dat de mensen niets hebben geleerd ”, zegt hij.
- ouder
- Bij een blind kind leren de ouders braille.
- student
- Ook de inhoud van wat de studenten moesten leren , speelde een rol.
- beginsel
- Vanavond leren ze de beginselen van de flamenco, onder leiding van choreografe Chloé Brûlé.
- beroep
- Mensen die net een nieuw beroep hebben geleerd hebben over het algemeen weinig expertise.
- betekenis
- De vraag hoe wij betekenissen van woorden leren is minder vanzelfsprekend dan je zou denken.
- ding
- Ik wilde gewoon dingen leren , en weten.
- Engels
- Ze leerden Engels via de televisie, de radio en hun kinderen.
- Frans
- Ik heb Engels geleerd, ik heb Frans geleerd .
- gebarentaal
- Op Effatha leerde hij gebarentaal én hij leerde er spreken.
- kunst
- Politici moesten plots een nieuw kunstje leren : moeilijke compromissen sluiten.
- les
- Als je ze neemt, dan leer je een les .
- levensles
- Mijn mooiste levensles leerde ik van mijn grootvader.
- lied
- We leerden liedjes over menselijkheid, samenwerken en vriendschap.
- muziek
- Een second screen-app leent zich geweldig om muziek te leren .
- Nederlands
- In amper een jaar tijd heeft hij Nederlands geleerd .
- regel
- Maar voor velen is het lang geleden dat ze de regels leerden .
- spel
- Veel kinderen zijn begonnen het spel te leren .
- stiel
- We hebben onze stiel geleerd met vallen en opstaan.
- taal
- Wie het wil maken in de wereld, moet talen leren .
- techniek
- Je verbreedt je smaak, je leert nieuwe technieken .
- tekst
- Woensdag: ik ga wat teksten leren , voor een serie bij Talpa.
- truc
- Zoomer beweegt als een echte hond en kan zestig trucjes leren .
- vaardigheid
- Met het passende materieel leren de kinderen nieuwe vaardigheden .
- vak
- Ik leerde het vak met vallen en opstaan.
- waarde
- Ik heb de waarde ervan pas geleerd door toneel te spelen.
- woord
- De meeste woorden leer je op school en als student.
- zaak
- Van die dochter, Teresa, leerde ze zaken die niet stonden in het boek waarop de film is gebaseerd.
iemand of iets verwerft kennis van of vaardigheid in iets- We studeren hard, we leren de taal, we willen vooruit.
- (meer voorbeelden)
- 2iemand of iets leert infinitief of te + inf of om te + inf
- accepteren
- De schrale troost is dan dat de één leert loslaten en de ander leert accepteren .
- autorijden
- Neem het voorbeeld van iemand die leert autorijden .
- begrijpen
- Deze activiteiten zorgen ervoor dat we elkaar beter leren begrijpen .
- beheersen
- En men leert zich beheersen .
- communiceren
- Een jongen met autisme leert communiceren aan de hand van Disneyfilms.
- denken
- Speelgoed moet ervoor zorgen dat je onafhankelijk leert denken .
- doen
- Leren spreken, leren stappen, leren alles doen .
- fietsen
- In de hoop dat kinderen zo vlotter leren fietsen .
- gebruiken
- Wat is nu belangrijker: een of elk van die drie dingen leren of de tools daartoe leren gebruiken ?
- herkennen
- Dat vereist dat je samen de signalen leert herkennen die aan de driftbui vooraf gaan.
- inzien
- Ik leerde inzien dat het niet anders kon.
- kennen
- Ik werkte hier in huis en mensen leerden me kennen .
- kijken
- In de trein leer je kijken , zegt Cruijff.
- koken
- We leerden koken met etensrestjes, zoals varkensoren.
- leren
- Leren leren : Vanaf dit werkjaar organiseert Leerpunt ook een aparte lessenreeks Leren leren.
- leven
- Ik stel voor dat iedereen daarmee leert leven .
- lezen
- Kinderen die vlot leren lezen , hebben dat niet nodig.
- lopen
- Hij leerde lopen op zijn handen en een voet.
- luisteren
- Dressuur houdt namelijk in dat het paard naar de ruiter leert luisteren .
- maken
- Er is een workshop waar ze prullaria leren maken voor toeristen.
- nadenken
- Hij bedacht een methode waarbij mensen leren nadenken over de manier waarop ze zich uiten.
- omgaan
- Maar ik denk dat mensen daar wel mee leren omgaan .
- om te
- En ik heb geleerd om nee te zeggen .
- om_te_inf
- En ik heb geleerd om nee te zeggen.
- En ik leerde om te waarderen wat er echt toe doet.
- praten
- En vogels leren zingen zoals mensen leren praten en zingen.
- programmeren
- De twee basisscholen bieden extra Nederlandse les aan en de kinderen leren er programmeren .
- reflecteren
- Het kind leert reflecteren op de taal die het globaal reeds enigszins verstaat.
- rekenen
- Het is natuurlijk ook wel belangrijk dat een kind leert rekenen .
- relativeren
- Je leert relativeren .
- rijden
- Het gaat erom dat u leert rijden en niet even het rijbewijs haalt.
- samenleven
- ' Het is daar dat we leren samenleven . '
- samenwerken
- Ze leren samenwerken , leidinggeven en krijgen een gevoel van eigenwaarde.
- schaken
- Ze leerde schaken toen ze vijf was.
- schieten
- Ze leerde schieten en schafte een verzameling wapens aan.
- schrijven
- In plaats van te kleuren leert hij schrijven .
- spelen
- In de woonkamer thuis stond een piano, waarop Sampha leerde spelen .
- spreken
- Op Effatha leerde hij gebarentaal én hij leerde er spreken .
- te
- De verblufte hond zal leren de kat gerust te laten .
- te_inf
- De hoofdpersoon leert gebruik te maken van wat anderen willen zien.
- In die gevallen leren ze te mikken op de benen.
- vliegen
- Binnen enkele weken leert hij vliegen .
- waarderen
- Je leert elkaar waarderen , ondanks winst of verlies.
- werken
- Mijn vader heeft ons leren werken , vroeger.
- zien
- Ze zouden versies kunnen vergelijken, de verschillen leren zien .
- zingen
- Valerie June leerde zingen in de kerk.
- zwemmen
- Het is minder vanzelfsprekend dat kinderen goed leren zwemmen en de zwemsport wordt minder populair.
iemand of iets verwerft de kennis en vaardigheid om te ...- Ik moest er maar mee leren omgaan.
- (meer voorbeelden)
- 3iemand of iets leert zo
- goed
- Henk bleek goed te kunnen leren .
- makkelijk
- Ze leert heel makkelijk .
- moeilijk
- Hij heeft een handicap , stottert , of leert moeilijk .
- snel
- Theo leert wel erg snel en bovendien erg veel .
iemand verwerft (zo) kennis en vaardigheden- Ze kon goed leren en werd de trots van de familie .
- (meer voorbeelden)
- 4iemand of iets leert iets van iemand of iets of uit ietsiemand of iets neemt kennis of een vaardigheid van iemand of iets over of trekt lering uit iets
- We hebben blijkbaar weinig geleerd uit het verleden .
- (meer voorbeelden)
- 5iemand leert over iets
- cultuur
- Hij leerde over de Nederlandse cultuur .
- leven
- Kun je leren over het leven door het na te spelen?
- natuur
- Er komt een zone van 5.500 vierkante meter waar kinderen kunnen leren over natuur en milieu.
- tijd
- Ik heb altijd willen leren over moeilijke economische tijden , zoals de Grote Depressie en andere booms en busts.
- verleden
- We ontmoeten de inwoners en leren over het verleden , heden én de toekomst van deze uitzonderlijke locaties.
- wereld
- Het kind leert over de wereld in de eerste plaats via de taal.
iemand verwerft kennis over iets; iemand krijgt les over iets; iemand bestudeert iets- Ze had geleerd over de zon en de sterren .
- (meer voorbeelden)
- 6iemand leert iemand of iets iets
- hond
- Een hond kan men dan ook iets leren .
- jongen
- De broeders maken er veel werk van om de jongens vechtsporten te leren .
- leerling
- Het programma leert de leerling een doelmatige strategie bij het lezen van een tekst.
- mens
- Ik heb vroeger geprobeerd om mensen trucjes te leren om gelukkig te zijn.
- student
- Wat ga jij de studenten leren ?
- vrouw
- We leren vrouwen ook het belang van lichaamstaal.
- zoon
- Als ik mijn zoon iets moet leren , is het dat.
- ding
- De geschiedenis leert één ding : we mogen niet naïef zijn.
- Engels
- In de tussentijd had hij zichzelf Engels geleerd .
- vaardigheid
- De boodschap: gamen leert je wél nuttige vaardigheden .
- vak
- Wiggins heeft zichzelf het vak geleerd – dat heeft jaren geduurd.
- woord
- Hans en Eric leren me meer nieuwe woorden .
iemand of iets draagt kennis of vaardigheden over op iemand- Ze heeft me veel geleerd over het vak .
- (meer voorbeelden)
- 7iemand of iets leert iemand of iets infinitief of te + inf of om te + inf
- autorijden
- Er zijn ook video's van mannen die hun vrouwen, dochters, zussen en moeders leren autorijden .
- lezen
- En zo werd u dan de man ' die zijn volk leerde lezen '.
- omgaan
- Het echte doel is je kinderen leren omgaan met het leven.
- om te
- Mijn ouders leerden me om niemand te wantrouwen .
- rekenen
- Iemand leerde zichzelf rekenen , een stelletje liep verliefd rond.
- relativeren
- De genetica leert ons relativeren .
- rijden
- Ouders die hun kinderen leren rijden , moeten nu een opleiding van drie uur volgen.
- samenleven
- Wij willen de jongeren leren samenleven .
- schaken
- Hij leerde mij schaken , maar ook de kleine dingen van elke dag waarderen.
- schieten
- Hij leerde me schieten ; op kermissen win ik altijd de beer.
- te
- En de architectuur heeft mij ook geleerd werkelijk te kijken .
- zien
- Hij is de man die zijn volk films leerde zien .
- zwemmen
- Volgens mij is het dan beter dat we het kind leren zwemmen .
iemand of iets draagt aan iemand of iets de kennis of vaardigheid over om te ...- En de architectuur heeft mij ook geleerd werkelijk te kijken .
- (meer voorbeelden)
- 8iets leert iemand dat-zin of vraagwoordzin of of-zin
- analyse
- Maar een analyse leert dat algemene politieke stakingen de stakingscijfers domineren.
- berekening
- Berekeningen leerden echter dat het hooguit een derde daarvan kon zijn.
- blik
- Een korte blik op de geschiedenis leert dat deze tegenwerping geen hout snijdt.
- cijfer
- Alleen nog maar de eerste cijfers leren dat het fout zit.
- enquête
- Enquêtes leren dat 18 procent van hen er een extra (impuls)aankoop doet.
- ervaring
- De ervaring leert dat een goede overheid niet vanzelfsprekend is.
- geschiedenis
- De geschiedenis leert ons waartoe dit kan leiden.
- navraag
- Navraag leert dat de aanslag nooit de bedoeling was.
- onderzoek
- Ons onderzoek leert dat het zelfs omgekeerd is.
- rekensom
- Een simpele rekensom leert echter dat dit volkomen onmogelijk is.
- rondgang
- Een rondgang langs experts leert dat schaamte een menselijke eigenschap is.
- rondvraag
- Maar de rondvraag leert dat het niet zo vanzelfsprekend is.
- studie
- De studie leert ook hoe de inkomsten opgekrikt kunnen worden.
- tijd
- Maar de tijd leert dat dat niet de juiste oplossing is.
- vergelijking
- Een voorzichtige vergelijking leert echter dat de vermogensongelijkheid buiten België groter is.
- verleden
- Het verleden leert dat voorspellingen op basis daarvan tot niets leiden.
- dat
- Navraag leert dat de aanslag nooit de bedoeling was .
- hoe
- De studie leert ook hoe de inkomsten opgekrikt kunnen worden .
- of
- De tijd zal leren of daar hier inderdaad sprake van is .
- waartoe
- De geschiedenis leert ons waartoe dit kan leiden .
iets doet (iemand) inzien of concluderen dat ..., etc.- De ervaring leert dat het heel moeilijk is ontwikkelingen terug te draaien .
- (meer voorbeelden)
- 9iemand leert voor iets beroep
- accountant
- Een zoon werkt in de supermarkt , de ander is programmeur , zijn dochter leert voor accountant .
- kok
- Weer een ander heeft geleerd voor kok , maar werkt bij een assemblagebedrijf .
- onderwijzeres
- Ik leer voor onderwijzeres , dus ik zou het echt wel moeten weten.
- schoenmaker
- Wist je dat je weer voor schoenmaker kunt leren ?
iemand volgt een opleiding voor een beroep- Ik leer voor onderwijzeres, dus ik zou het echt wel moeten weten.
- (meer voorbeelden)
- 10iemand leert voor iets examen e.d.
- diploma
- Het lijkt soms wel of iedereen aan het leren is voor zijn diploma Echt Italiaans Koken , zo gepassioneerd als het toegaat .
- eindexamen
- Koen ( inmiddels 20 , regio Nijmegen ) is zo verslaafd aan gamen , dat hij zelfs voor zijn havo eindexamens niet leerde en dus zakte .
- examen
- Misschien moet het LAKS scholieren oproepen om harder te leren voor hun examens . ”
- test
- Leerlingen zullen gaan leren voor de test , maar daar worden ze niet betere rekenaars van .
- toets
- Wie ziek is of voor de toets wil leren , kan alle stof zo terugkijken .
iemand verwerft de nodige kennis of vaardigheden om te slagen voor iets- Wie ziek is of voor de toets wil leren, kan alle stof zo terugkijken .
- (meer voorbeelden)
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? Het gaat hier om zogenaamde semantische of logische subjecten bij het hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In Woordcombinaties geven we de zogenaamde semantische of logische objecten bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? In de relatie 'subject bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische subject bij een hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In de relatie 'object bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische object bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: meewerkend voorwerp, e.d. Wie of wat is als ontvanger, belanghebbende of ondervinder betrokken bij de handeling of werking van het verbum? Er kunnen verschillende types indirect object
onderscheiden worden (zie Indirect object (taaladvies.net)
Deze zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Nederlandse term: voorzetselvoorwerp. Het voorzetselobject of voorzetselvoorwerp is een aanvulling bij een verbum met een vaste prepositie. Adverbiale bepalingen kunnen ook ingeleid worden door een prepositie, maar in bepalingen zijn de preposities variabeler. Vergelijk:
hij wacht op zijn broer (voorzetselobject)
vs.
hij wacht op het perron, in de kamer, bij de ingang (bepaling van plaats)
Zegt iets over het subject of object in combinatie met het verbum. In de Nederlandse grammatica’s onderscheidt men een aantal zinsdelen die iets over het subject of object zeggen, met name het naamwoordelijk deel van het gezegde of predicaatsnomen bij copulae (koppelwerkwoorden) en de bepaling van gesteldheid bij zelfstandige verba. Voorbeelden:
hij is moe (naamwoordelijk deel van het gezegde)
het viel me zwaar (naamwoordelijk deel van het gezegde)
ik vind hem een schat (bepaling van gesteldheid)
hij werkt daar als portier (bepaling van gesteldheid)
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, ….?
Bijwoordelijke bepalingen kunnen in de zin vaak, maar niet altijd weggelaten worden. Vergelijk:
ze leest een boek in bed (weglaatbare of optionele bepaling)
vs.
ze woont in Brussel (niet-weglaatbare of niet-optionele bepaling)
Niet-optionele bepalingen worden ook wel complementen genoemd. Voor subtypes naar betekenis (bv. plaats, richting, …) zie: ANS | 20.10 Bijwoordelijke bepalingen (ivdnt.org). De subtypes worden hier in de regel niet onderscheiden, maar waar dat wel nodig is voor de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak, doen we dat wel.
Zinsdelen kunnen niet alleen woorden of woordgroepen zijn, maar ook bijzinnen of beknopte bijzinnen (bijzinnen zonder subject en verbum finitum).
Voorbeelden:
ik accepteer dat het zo is (bijzin)
hij vroeg of we kwamen (bijzin)
ik weet wie het gedaan heeft (bijzin)
hij vroeg ons om te komen (beknopte bijzin)
hij probeerde te vluchten (beknopte bijzin)
Sommige verba worden vaker met (beknopte) bijzinnen gecombineerd dan andere.
Ook substantieven kunnen een (beknopte) bijzin als bepaling hebben:
een kind om te zoenen (beknopte bijzin)
De (beknopte) bijzinnen kunnen verschillende syntactische functies in een zin of zinsdeel vervullen (subject, object, bepaling, enz.). In ik accepteer dat het zo is, bijvoorbeeld, is dat het zo is een objectszin. Voor het maken van combinaties, is de functie hier minder van belang. Belangrijker is de juiste keuze van het inleidende woord (dat, of, om enz. ). Voor het gebruiksgemak geven we in deze rubriek daarom een overzicht per inleidend woord.
Nederlandse term: hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord. Een verbum auxiliare of hulpwerkwoord ‘helpt’ het hoofdwerkwoord in zinnen met meer dan een verbum. Het wordt onder andere gebruikt voor het uitdrukken van tijd, modaliteit (hoe ziet de spreker de verhouding tussen de mededeling en de werkelijkheid?), passief en causaliteit (het doen plaatsvinden van een handeling of werking). Behalve de verba die traditioneel tot de verba auxiliare gerekend worden, zijn er nog andere groepsvormende werkwoorden die een verbinding met het hoofdverbum aangaan, bijvoorbeeld proberen, vallen, beginnen. Zie ANS | 18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden (ivdnt.org) Voorbeelden:
verba auxiliare:
ik heb mij vergist (tijd)
hij is gekomen (tijd)
de patiënt is/wordt behandeld door de arts (passief)
je moet dat accepteren (modaliteit)
ik kan dat niet accepteren (modaliteit)
ik laat mijn huis schilderen (causaliteit)
de zon doet de temperatuur stijgen (causaliteit)
andere groepsvormende verba:
hij probeert te komen
dat valt te bezien
het begint te regenen
Alle verba kunnen vervoegd worden en veel verba kunnen gepassiveerd worden. De verba auxiliari van tijd worden getoond als u klikt op ‘vormen’. Hier vermelden we alleen de overige verba auxiliari en groepsvormende verba die opvallend vaak bij bepaalde verba voorkomen, bv. kunnen, moeten + accepteren.
Nederlandse term:
zelfstandig naamwoord
Nederlandse term: voornaamwoord
Nederlandse term: voorzetselgroep
voorbeeld
in + stad kamer …
op + platteland station
Nederlandse term: bijwoord
Nederlandse term: bijvoeglijk naamwoord
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Determinatoren zijn o.a. lidwoorden (de, het, een) en woorden die een hoeveelheid uitdrukken (veel, wat, enkele). De lidwoorden worden gegeven bij de woordvormen naast het trefwoord. In deze lijst met determinatoren staan de overige determinatoren.
Nederlandse termen: voornaamwoord of telwoord
Nederlandse term: telwoord
woordgroep met een prepositie (voorzetsel) of conjunctie (voegwoord). Een conjunctiegroep is bv. een woordgroep ingeleid door als of zoals in vergelijkingen (werken als een paard, een waarheid als een koe).
Nederlandse termen: voorzetsel of voegwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord, deelwoord of telwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden) kunnen ook als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord gebruikt worden. We spreken dan van een [adverbiaal of bijwoordelijk gebruikt adjectief](https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans0802lingtopic.
Specificeert het trefwoord nader.
Specificeert het trefwoord nader.
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe