Je kind kan de geur van moeder associëren met het krijgen van borstvoeding.
De smaak is misschien een beetje wennen wanneer u havermout altijd met zoet heeft geassocieerd.
Hoogendoorn: „ Mensen associëren de kleur rood met stoppen."
De stad wordt altijd geassocieerd met snelheid en chaos.
De beelden associëren we met andere landen.
Met dat soort mensen wil ik niet geassocieerd worden.
Zij associëren werk met geluk.
Het kind gaat de bladgroente dan associëren met een strenge sfeer aan tafel.
Honden kunnen bepaalde dingen met elkaar associëren; zij brengen zaken met elkaar in verband.
Wij associëren dat woord vaak met dwang, met dominantie, met alleenheersers.
Ze associëren vrouwen met schoonmaakwerk en catering.
Winkelen op de luchthaven wordt immers sterk geassocieerd met het reizen per vliegtuig.
Gehakt en eieren zult u niet snel associëren met exotische gerechten.
De Russen die hier wonen, associëren zich graag met de Pruisische geschiedenis.
En omdat de consument 'zoet' associeert met 'lekker' stopt de voedingsindustrie suiker in talloze producten.
Zijn intuïtie, zijn talent om vrij te associëren, had ook een sociale kant.
Zo hoopt het dat potentiële klanten een bezoek aan het pretpark niet enkel met mooi weer associëren.
Heel wat mensen associëren stilte met natuurlijk geluid.
Die bedrijven willen niet geassocieerd worden met slechte arbeidsomstandigheden.
Het begrip 'geest' associeer je toch ook niet meteen met de eeuwigheid?
En bijna iedereen associeert hoge geluiden met lichte kleuren en lage geluiden met donkere.
Sommige landen associeer je meteen met een of andere dansstijl, zoals de tango, flamenco of salsa.
Hij moet niets hebben van het bedrog waarmee zijn sport ook geassocieerd wordt: doping.
Ik associeer die term eerder met bands als Bon Jovi of U2.
De supportersfederatie is alvast niet opgezet dat ze wordt geassocieerd met racisme.
subject
Wie of wat (...)?
substantief
consument
hond
kind
klant
mens
object
Wie of wat (...) men of wordt (...)?
substantief
object
pronomen
zich
bepaling
Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?
adverbium
voorzetselobject
Met vaste prepositie (vast voorzetsel)
verbum auxiliare of groepsvormend verbum
Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij associëren?
blijven
gaan
kunnen
laten
leren
willen
- subject
- object
- verbum finitum
- bepaling
- voorzetselobject
- 1iemand of iets associeert iets of iemand of zich met iets of iemand
- consument
- En omdat de consument ‘ zoet ’ associeert met ‘ lekker ’ stopt de voedingsindustrie suiker in talloze producten.
- hond
- Honden kunnen bepaalde dingen met elkaar associëren ; zij brengen zaken met elkaar in verband .
- kind
- Je kind kan de geur van moeder associëren met het krijgen van borstvoeding.
- klant
- Zo hoopt het dat potentiële klanten een bezoek aan het pretpark niet enkel met mooi weer associëren .
- mens
- Heel wat mensen associëren stilte met natuurlijk geluid.
- bedrijf
- Die bedrijven willen niet geassocieerd worden met slechte arbeidsomstandigheden.
- beeld
- De beelden associëren we met andere landen.
- begrip
- Het begrip ‘ geest ’ associeer je toch ook niet meteen met de eeuwigheid?
- ding
- Honden kunnen bepaalde dingen met elkaar associëren ; zij brengen zaken met elkaar in verband.
- geluid
- En bijna iedereen associeert hoge geluiden met lichte kleuren en lage geluiden met donkere.
- genre
- Het genre van het stilleven associeer je niet meteen met hedendaagse kunst.
- geur
- Je kind kan de geur van moeder associëren met het krijgen van borstvoeding.
- kleur
- Hoogendoorn: „ Mensen associëren de kleur rood met stoppen.
- kunst
- Ook ik associeer kunsten en familie eerder met vrouwen
- land
- Sommige landen associeer je meteen met een of andere dansstijl, zoals de tango, flamenco of salsa.
- liefde
- In het christendom komt daar nog bij dat de liefde tot God vaak geassocieerd wordt met totale overgave en lijden.
- merk
- Het merk wordt geassocieerd met sport, jeugd, en energie.
- muziek
- In dit digitale tijdperk associeer je muziek niet meer met het bijhorende artwork.
- naam
- Niet meteen de namen die je associeert met ' Utopia '.
- nationalisme
- Nationalisme wordt vaak geassocieerd met de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
- partij
- Daarnaast is de partij meer geassocieerd met het bedrijfsleven, waar geld en dus verlokkingen meer aanwezig zijn.
- product
- Het is inderdaad niet meteen een product dat je associeert met dit land.
- religie
- De meeste mensen associëren kerken en religie juist met agressie.
- sport
- Hij moet niets hebben van het bedrog waarmee zijn sport ook geassocieerd wordt: doping.
- stad
- De stad wordt altijd geassocieerd met snelheid en chaos.
- term
- Ik associeer die term eerder met bands als Bon Jovi of U2.
- tijd
- De Spaanse designer Marti Guixé associeert tijd dan weer met het rammelen van de maag.
- vrouw
- Ze associëren vrouwen met schoonmaakwerk en catering.
- werk
- Zij associëren werk met geluk.
- woord
- Wij associëren dat woord vaak met dwang, met dominantie, met alleenheersers.
- zich
- De Russen die hier wonen, associëren zich graag met de Pruisische geschiedenis.
- criminaliteit
- We associëren psychopathie met criminaliteit , maar veel van onze leiders en topmanagers hebben psychopathische trekken: zij deinzen niet terug voor risico’s en lastige beslissingen die soms ten koste gaan van anderen.
- dier
- De kipfilets in het winkelrek associëren we niet met de levende dieren die het ooit zijn geweest.
- doodstraf
- Fabrikanten van medicijnen willen niet langer worden geassocieerd met de doodstraf .
- doping
- Gewichtheffen wordt geassocieerd met doping en het Nederlandse gewichtheffen stelt niets voor.
- geweld
- Dat is ruimer dan de doelbewuste mishandeling, die we associëren met fysiek geweld .
- kleur
- Andere mensen associëren dan weer geluiden met kleuren , terwijl nog anderen klanken kunnen ruiken, proeven of voelen.
- land
- De beelden associëren we met andere landen .
- racisme
- De supportersfederatie is alvast niet opgezet dat ze wordt geassocieerd met racisme .
- risico
- Alcoholconsumptie wordt geassocieerd met veel risico's en die overstijgen ruimschoots de mogelijke voordelen.
- rol
- Jodie Foster en Anthony Hopkins zullen voor eeuwig met deze rollen geassocieerd worden.
- seks
- Klopt het dat die woorden aanvankelijk niet met seks werden geassocieerd , wilden lezers weten.
- vrouw
- Make-up werd vervolgens voornamelijk geassocieerd met vrouwen van lichte zeden.
- werk
- Wij associëren de autoracer niet met universitair werk .
- zaak
- Het leuke is dat Italië nu met positieve zaken wordt geassocieerd .
iemand legt in de geest een verband tussen iets, iemand of zichzelf met iets of iemand anders- De stad wordt altijd geassocieerd met snelheid en chaos .
- (meer voorbeelden)
vaak in het passief
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? Het gaat hier om zogenaamde semantische of logische subjecten bij het hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In Woordcombinaties geven we de zogenaamde semantische of logische objecten bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? In de relatie 'subject bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische subject bij een hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In de relatie 'object bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische object bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: meewerkend voorwerp, e.d. Wie of wat is als ontvanger, belanghebbende of ondervinder betrokken bij de handeling of werking van het verbum? Er kunnen verschillende types indirect object
onderscheiden worden (zie Indirect object (taaladvies.net)
Deze zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Nederlandse term: voorzetselvoorwerp. Het voorzetselobject of voorzetselvoorwerp is een aanvulling bij een verbum met een vaste prepositie. Adverbiale bepalingen kunnen ook ingeleid worden door een prepositie, maar in bepalingen zijn de preposities variabeler. Vergelijk:
hij wacht op zijn broer (voorzetselobject)
vs.
hij wacht op het perron, in de kamer, bij de ingang (bepaling van plaats)
Zegt iets over het subject of object in combinatie met het verbum. In de Nederlandse grammatica’s onderscheidt men een aantal zinsdelen die iets over het subject of object zeggen, met name het naamwoordelijk deel van het gezegde of predicaatsnomen bij copulae (koppelwerkwoorden) en de bepaling van gesteldheid bij zelfstandige verba. Voorbeelden:
hij is moe (naamwoordelijk deel van het gezegde)
het viel me zwaar (naamwoordelijk deel van het gezegde)
ik vind hem een schat (bepaling van gesteldheid)
hij werkt daar als portier (bepaling van gesteldheid)
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, ….?
Bijwoordelijke bepalingen kunnen in de zin vaak, maar niet altijd weggelaten worden. Vergelijk:
ze leest een boek in bed (weglaatbare of optionele bepaling)
vs.
ze woont in Brussel (niet-weglaatbare of niet-optionele bepaling)
Niet-optionele bepalingen worden ook wel complementen genoemd. Voor subtypes naar betekenis (bv. plaats, richting, …) zie: ANS | 20.10 Bijwoordelijke bepalingen (ivdnt.org). De subtypes worden hier in de regel niet onderscheiden, maar waar dat wel nodig is voor de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak, doen we dat wel.
Zinsdelen kunnen niet alleen woorden of woordgroepen zijn, maar ook bijzinnen of beknopte bijzinnen (bijzinnen zonder subject en verbum finitum).
Voorbeelden:
ik accepteer dat het zo is (bijzin)
hij vroeg of we kwamen (bijzin)
ik weet wie het gedaan heeft (bijzin)
hij vroeg ons om te komen (beknopte bijzin)
hij probeerde te vluchten (beknopte bijzin)
Sommige verba worden vaker met (beknopte) bijzinnen gecombineerd dan andere.
Ook substantieven kunnen een (beknopte) bijzin als bepaling hebben:
een kind om te zoenen (beknopte bijzin)
De (beknopte) bijzinnen kunnen verschillende syntactische functies in een zin of zinsdeel vervullen (subject, object, bepaling, enz.). In ik accepteer dat het zo is, bijvoorbeeld, is dat het zo is een objectszin. Voor het maken van combinaties, is de functie hier minder van belang. Belangrijker is de juiste keuze van het inleidende woord (dat, of, om enz. ). Voor het gebruiksgemak geven we in deze rubriek daarom een overzicht per inleidend woord.
Nederlandse term: hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord. Een verbum auxiliare of hulpwerkwoord ‘helpt’ het hoofdwerkwoord in zinnen met meer dan een verbum. Het wordt onder andere gebruikt voor het uitdrukken van tijd, modaliteit (hoe ziet de spreker de verhouding tussen de mededeling en de werkelijkheid?), passief en causaliteit (het doen plaatsvinden van een handeling of werking). Behalve de verba die traditioneel tot de verba auxiliare gerekend worden, zijn er nog andere groepsvormende werkwoorden die een verbinding met het hoofdverbum aangaan, bijvoorbeeld proberen, vallen, beginnen. Zie ANS | 18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden (ivdnt.org) Voorbeelden:
verba auxiliare:
ik heb mij vergist (tijd)
hij is gekomen (tijd)
de patiënt is/wordt behandeld door de arts (passief)
je moet dat accepteren (modaliteit)
ik kan dat niet accepteren (modaliteit)
ik laat mijn huis schilderen (causaliteit)
de zon doet de temperatuur stijgen (causaliteit)
andere groepsvormende verba:
hij probeert te komen
dat valt te bezien
het begint te regenen
Alle verba kunnen vervoegd worden en veel verba kunnen gepassiveerd worden. De verba auxiliari van tijd worden getoond als u klikt op ‘vormen’. Hier vermelden we alleen de overige verba auxiliari en groepsvormende verba die opvallend vaak bij bepaalde verba voorkomen, bv. kunnen, moeten + accepteren.
Nederlandse term:
zelfstandig naamwoord
Nederlandse term: voornaamwoord
Nederlandse term: voorzetselgroep
voorbeeld
in + stad kamer …
op + platteland station
Nederlandse term: bijwoord
Nederlandse term: bijvoeglijk naamwoord
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Determinatoren zijn o.a. lidwoorden (de, het, een) en woorden die een hoeveelheid uitdrukken (veel, wat, enkele). De lidwoorden worden gegeven bij de woordvormen naast het trefwoord. In deze lijst met determinatoren staan de overige determinatoren.
Nederlandse termen: voornaamwoord of telwoord
Nederlandse term: telwoord
woordgroep met een prepositie (voorzetsel) of conjunctie (voegwoord). Een conjunctiegroep is bv. een woordgroep ingeleid door als of zoals in vergelijkingen (werken als een paard, een waarheid als een koe).
Nederlandse termen: voorzetsel of voegwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord, deelwoord of telwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden) kunnen ook als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord gebruikt worden. We spreken dan van een [adverbiaal of bijwoordelijk gebruikt adjectief](https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans0802lingtopic.
Specificeert het trefwoord nader.
Specificeert het trefwoord nader.
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe