juichen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Maar ik zou niet te vroeg juichen.

Ik heb gejuicht met een traan in mijn ogen.

Iedereen zat te juichen en te klappen in het restaurant.

Ongelovigen juichen over de vooruitgang, gelovigen roepen schande.

Een nieuwe kunstvorm is geboren, juichen de commentaren.

Overal stonden er mensen langs de A2 te juichen.

Ik mag niet te vroeg juichen natuurlijk, maar ik heb er een heel goed gevoel over.

Er werd afgeteld, gejuicht en geapplaudisseerd toen zaterdagnacht het nieuwe Potter-boek in de verkoop ging.

Ze hadden de voorbije drie dagen niet al te veel reden gehad om te juichen.

Het dorp juicht als hij de bal voor het eerst de lucht in schiet.

Niet iedereen stond te juichen bij de plotselinge onafhankelijkheid.

Maar het publiek luistert naar mij, dus iedereen juicht en klapt.

Het is wellicht verstandig om niet te vroeg te juichen.

Ze juichten en sommigen zwommen naar de reddingsboten.

Als er geen brood op de plank is, wordt er gejuicht om de kruimels.

In dat busje heb ik inwendig natuurlijk wel zitten juichen.

Juich en applaudisseer, we hebben een winnaar!

Maar hij staat niet te juichen bij het resultaat.

Iedereen juichte, Nokia's vlogen door de lucht en het gehele gezelschap stormde naar buiten.

Maar de Conservatieven hadden te vroeg gejuicht.

Bij de Olympische Spelen juichen we het liefst voor normale, aardige topsporters.

Maar dat wil niet zeggen dat iedereen direct staat te juichen om enkel via een scherm te communiceren.

Het publiek juichte na ieder muziekstuk.

Maar na goed een kwartier waren het wel de Gentse supporters die mochten juichen.

Mijn neefje juichte en zei dat hij haar meteen zou bellen.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

belegger

fan

kind

menigte

mens

publiek

speler

supporter

toeschouwer

zaal

pronomen

iedereen

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

echt

hard

lang

luid

te vroeg

uitbundig

uitzinnig

prepositiegroep

bij:

doelpunt

goal

wedstrijd

om:

...

over:

...

voor:

...

predicatieve aanvulling

adjectief of adverbium

samen

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij juichen?

doen

gaan

horen

kunnen

laten

moeten

mogen

staan

willen

zien

(1 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met juichen?

applaudisseren

huilen

joelen

klappen

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

(geen) reden [om te, tot] juichen

niet staan te juichen ([bij, om, voor] iets)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.