giechelen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Hij kijkt me aan en ik begin nerveus te giechelen.

Ze giechelen wat, maar hebben mij door.

De vrouw met het hoedje begint te giechelen.

Giechelend lopen ze even later naar de lift.

Eigenlijk hebben al mijn vriendinnen op hem gestemd, giechelt ze.

Ze giechelt vol ongeloof als ze het ons vertelt.

De boutade doet haar giechelen, zoals vaak.

Ze giechelen de hele film door, of blozen vanwege de camera.

Ze giechelt, maakt brede gebaren, haar gezicht is enorm beweeglijk.

Gillend, giechelend en uitgelaten rennen hordes meisjes rond in het park.

Hij hoorde de kinderen uiteenstuiven – krijsend en giechelend.

Afwisselend giechelt ze en moppert ze over de kwaliteit van de opium.

Ze giechelde verlegen toen een fan haar een rode roos toewierp op het podium.

Ik moet er van giechelen en blozen.

Ze kreunt een antwoordje, ik giechel vertederd.

De leerlingen giechelden, maar veel vragen stelden ze hem niet.

Ze moet er nu een beetje om giechelen.

Sommigen giechelen en komen niet uit hun woorden.

De meisjes giechelen hun beugels bloot.

Ik knuffel haar en ze giechelt terwijl ik de warme slaperige geur opsnuif die kinderen eigen is.

Er worden grappen en anekdotes verteld, er wordt gelachen en gegiecheld.

Een bankje verder stonden twee meisjes van een jaar of zes te giechelen.

De kinderen giechelen niet, maar stellen gerichte vragen, met ernstige gezichtjes.

Het jonge talent praat enthousiast, is spontaan, giechelt veel en straalt zelfvertrouwen uit.

Nou ja, je kent het wel, glimlachen, giechelen en ja knikken.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

actrice

leerling

meisje

publiek

vrouw

zaal

zus

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

substantief

een beetje

adverbium

nerveus

onophoudelijk

stiekem

zenuwachtig

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

om:

...

over:

...

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.