blozen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Het meisje bloost.

Zijn wangen blozen.

En dan begin ik te blozen.

De interviewer verschiet, hij bloost ervan.

Als ze het vertaalt, bloost ze een beetje.

Soms moet ik blozen van mijn eigen teksten.

Ik moet er van giechelen en blozen.

Dus ik zei blozend dat ik haar zo mooi vond.

Zoveel lof doet haar haast blozen.

Hij zegt het zonder blikken of blozen.

Ze voelde hoe ze weer begon te blozen.

Ze bloost, stemt toe en gaat mee.

Als Steven aan de beurt is, begint hij plots te blozen.

De ondervraagden gingen er echt niet van blozen.

Ze giechelen de hele film door, of blozen vanwege de camera.

Ze bloost snel.

We moeten absoluut niet blozen.

Ze lacht, bloost en doet er het zwijgen toe.

Zijn wangen blozen nog niet, want de wedstrijd is nog niet begonnen.

Hij voelde dat hij begon te blozen.

Hij bloost een beetje, terwijl hij naast haar aan tafel gaat zitten.

De kapel mag zonder blozen ook kerk genoemd worden.

De man begon te stotteren en te blozen.

Hij begon te flirten met Joop, die vreselijk moest blozen.

Ferdinand krijgt een kus van Emma en dan zie je hem blozen.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

jongen

meisje

wang

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

substantief

een beetje

prepositiegroep

van:

...

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij blozen?

beginnen

doen

gaan

hoeven

laten

moeten

staan

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met blozen?

giechelen

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

zonder blikken of blozen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.