uitlopen (tot het einde lopen)

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Je wil die marathon of halve marathon uitlopen, ongeacht de pijn.

Hij liep de wedstrijd wel uit, al ging het moeizaam.

Een jaar eerder had hij nog een marathon uitgelopen, die is bijna twaalf keer zo lang.

In 2005 haalde hij het nieuws als de oudste Belg die de marathon van New York had uitgelopen.

Natalia heeft zondag een opmerkelijke prestatie neergezet: ze liep een volledige marathon (42 km) uit.

Die liep op de Spelen in 1968 geblesseerd en als laatste de marathon uit, aankomend bij ondergaande zon.

Precies 42.557 wandelaars hebben de honderdste Vierdaagse uitgelopen.

Ze liep de wedstrijd niet uit.

De Dodentocht is geen wedstrijd maar wie eraan begint, moet hem binnen de 24 uur uitlopen.

Het belangrijkste is de wedstrijd uit te lopen zonder blessures.

Sinds 2005 wordt er geloot onder de mensen die voor het eerst willen meedoen, of nooit een Vierdaagse hebben uitgelopen.

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

marathon

wedstrijd

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.