opbellen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Zo'n maand geleden belden buurtbewoners de politie op.

Mijn vrouw en ik waren de laatsten die ze had opgebeld.

Verschillende bewoners werden gisteren op hun werk opgebeld.

De premier vond dat ze hem op had mogen bellen.

Ik belde hem op en hij maakte meteen een afspraak.

Dat ontdekten we door de patiënten zelf op te bellen.

Nadien belde ik haar af en toe op.

Eén van mijn relaties bij het veilinghuis belde direct op.

De vrouw belde haar geregeld in tranen op.

Even later wordt iemand in de groep opgebeld.

Ik bel ze op om te vragen waarom.

Een kind van nog geen tien belde op.

Gezien er toch niemand thuis was belde ik hen op.

Op een ochtend belt ze op tijdens het telefonisch spreekuur.

Sindsdien belde ze hem elk jaar op die dag op om hem te bedanken.

Tijdens een lang intermezzo in onze relatie belde hij me op om afscheid te nemen.

Mijn vrouw en ik waren de laatsten die ze had opgebeld.

Een dag later belde de dierenarts haar zelf op.

De man belde meteen de politie op.

Al rijdende belde hij de politie op.

Op een dag belt hij je op.

Soms bellen ze je op, of je hun jas en tas kunt komen brengen?

Tot mijn grote verwondering belde hij me op dat hij weg ging.

En oma belt net op dat ze haar eerste stapjes los heeft gezet!

Een paar keer per dag belt een computer ze op om te controleren of ze thuis zijn.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

baas

computer

klant

man

mens

moeder

oplichter

politie

president

vader

(2 meer)

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

bedrijf

collega

hulpdienst

klant

mens

moeder

ouder

politie

vriend

vriendin

(1 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

direct

gauw

later

meteen

onmiddellijk

plots

regelmatig

thuis

vaak

prepositiegroep

met:

boodschap

mededeling

melding

nieuws

verzoek

voorstel

vraag

om:

reactie

voor:

bezoek

commentaar

overleg

reactie

toelichting

uitje

in:

...

op:

...

vanuit:

...

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

over:

...

predicatieve aanvulling

adjectief of adverbium

boos

ongerust

persoonlijk

pronomen

zelf

prepositiegroep of conjunctiegroep

in:

paniek

tranen

bijzin ingeleid door

dat

of

om te

  • subject
  • object
  • verbum finitum
  • scheidbaar deel
  • bepaling
  • voorzetselobject
  • verbale aanvulling
  • 1
    iemand belt iemand of iets op over iets of voor iets of om iets of met iets of om te + inf
    • baas
      • De baas belt haar op en vraagt waarom ze niet gekomen is.
    • klant
      • Klanten belden op en vroegen of ze die straat wel in konden lopen.
    • man
      • De man belde meteen de politie op.
    • mens
      • Mensen bellen elkaar vol ongeloof op, blij, ongerust, vertwijfeld.
    • moeder
      • Mijn moeder belde me elk jaar op aan de vooravond van een kinderverjaardag.
    • oplichter
      • De oplichters bellen consumenten op met een aantrekkelijk aanbod, vaak kortingsbonnen voor reizen of producten.
    • politie
      • Als de politie de vriendin opbelt , verbreekt ze consequent de verbinding.
    • president
      • President Obama belt Liu op met excuses.
    • vader
      • Imads vader belde zijn zoon - die op dat moment niet thuis was - op.
    • vriend
      • Een vriend belde me gistermiddag op.
    • vrouw
      • De volgende ochtend belde mijn vrouw me vanuit de auto op.
      • bedrijf
        • ' Ik heb alle bedrijven waarin we participeren opgebeld .
      • collega
        • Maar om dan haar collega op te bellen om half vier 's nachts om iets na te trekken?
      • hulpdienst
        • Rond 11.10 uur belde de bewoner de hulpdiensten op.
      • klant
        • Hij vroeg me waarom ik hun klanten opbelde .
      • mens
        • Bel mensen op, zoek contact met ze op LinkedIn.
      • moeder
        • Gealarmeerd belde hij zijn moeder op.
      • ouder
        • Twee dagen later belde Zoé haar ouders op om haar bij Kirk H. te komen ophalen.
      • politie
        • De man belde meteen de politie op.
      • vriend
        • De vrouw belde enkele vrienden op.
      • vriendin
        • Hij belde zijn Waalse vriendin Kelly D. (20) op voor hulp.
      • vrouw
        • Hij zette zijn auto aan de kant en belde zijn vrouw op, maar de hulpdiensten konden hem niet meer helpen.
        • daarover
          • De verkoper daar belt haar daarover op .
        • bezoek
          • Als je iemand opbelt voor een bezoekje , laten ze alles vallen om je te ontvangen.
        • commentaar
          • Ik ben dus niet door alle media te lande opgebeld voor commentaar .
        • overleg
          • “Schepen Cuyx (CD&V, schepen van Landbouw, red.) heeft me maandag opgebeld voor overleg .
        • reactie
          • Maar een avondlijke telefoon van een regeringsonderhandelaar om je mening te vragen, een krant die je opbelt voor een reactie … het geeft voldoening.
        • toelichting
          • „ Tot Oranje aan toe”, voegt de voorzitter nog toe als we hem opbellen voor nadere toelichting .
        • uitje
          • En als die eerste afspraak goed verloopt, kan je die ander in de daarop volgende weken zelfs willen opbellen voor een gezamenlijk uitje naar het stadsdeelkantoor voor het aanvragen van een parkeervergunning.
        • reactie
          • Vlak na de uitzending belde de krant Trouw hem op , om een reactie .
        • boodschap
          • Toen je werd opgebeld met de boodschap dat je moeder gestorven was, kon je niet aan de telefoon komen omdat je te dronken was.
        • mededeling
          • Toen ik werd opgebeld met de mededeling dat ik Romelu moest vervangen, dacht ik echt dat er iemand een grap met me uithaalde.
        • melding
          • Een buurtbewoner had de hulpdiensten rond 15.30 uur immers opgebeld met de melding dat hij rook uit het dak van de kerk zag komen.
        • nieuws
          • ' Ik zat met Serge Gumienny in Tel Aviv voor een Europa League-wedstrijd (Maccabi Tel Aviv-Freiburg, red.) toen een journalist me opbelde met het nieuws .
        • verzoek
          • „ Ik viel even stil, toen het Limburgs Symfonieorkest mij opbelde met het verzoek de Matthäus Passion te dirigeren.
        • voorstel
          • Het was Peter De Bruyne die Daan Stuyven vorig jaar op een verloren ochtend opbelde met het voorstel om in ­Catalonië op zoek te gaan naar het Grote Niets.
        • vraag
          • Tegen journalisten die hen opbelden met de vraag of het wel echt was, logen ze.
          iemand telefoneert naar iemand of naar een telefoonnummer
        • 2
          iemand belt iemand op dat-zin of of-zin
                    iemand telefoneert naar iemand om te zeggen dat ... of te vragen of ...