bezitten

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

De nieuwe ceo bezit nu al 23 procent van het kapitaal.

Hij behoudt de rechten die hij als Amerikaans staatsburger bezit.

Alleen de mens bezit dit vermogen tot medegevoel.

Hij bezit 92 procent van het Russische oliebedrijf.

Radiologen van de vakgroep zijn ook daar werkzaam én bezitten aandelen in de kliniek.

Discipline is een essentiële eigenschap die UFC-vechters moeten bezitten.

Amerikanen bezitten bijna evenveel wapens als Nederlanders fietsen: 89 per 100 inwoners.

Zij bezit eerder die meisjesachtige leeftijdloosheid die sommige bleekhuidige blondines tot in hun bejaarde jaren blijven bezitten.

De meerderheid zal een vreemde nationaliteit bezitten.

De staat bezit nu 75,8 procent van de aandelen in de vennootschap.

Griekse reders bezitten ongeveer 19 procent van de wereldvloot.

Jij bezit een mix van deze eigenschappen.

Houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft.

De armste helft van de wereld bezit amper 1 procent van alle vermogen.

Hij bezat historische en politieke kennis, je kon op niveau met hem praten.

Alle huishoudens die tot de rijkste 10 procent behoren, bezitten meer dan 496.000 euro.

De overheid bezat in 1991 nog 38,2 procent van de KLM-aandelen en had een meerderheid in de raad van commissarissen.

De familie Aalberts bezit nog 13 procent van het bedrijf.

Hij bezit de kwalificaties die hem geschikt maken om Duisenberg op te volgen.

India telt zo' n 270 miljoen boeren die land bezitten of in pacht hebben.

Zij bezit de Indonesische nationaliteit en woont op Java bij de hoogbejaarde moeder van de man.

De driejarige kleuter bezit reeds een behoorlijke woordenschat.

Ik bezat zelfs geen kleren, behalve de broek, bloes en het jasje dat ik aanhad.

Ze bezitten vaak niet de motorische vaardigheden die ze zouden moeten hebben op hun leeftijd.

Om te kunnen schaken moet je een zekere mate van intelligentie bezitten.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

Belg

bank

bedrijf

boer

corporatie

familie

fonds

gezin

holding

kerk

(11 meer)

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

aandeel

collectie

eigenschap

grond

huis

kennis

kracht

kwaliteit

land

nationaliteit

(5 meer)

pronomen

alles

iets

meer

minder

niets

veel

weinig

predicatieve aanvulling

adjectief of adverbium

gezamenlijk

samen

pronomen

zelf

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.