lachen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Maar ze moesten er gelukkig hard om lachen.

De man kon er niet echt om lachen.

Mijn vader heeft ongeveer een uur gelachen om die vraag.

Laat me niet lachen!

Ik heb me rot gelachen.

Haar lichtbruine ogen lachen altijd een beetje.

Wie het laatst lacht, lacht het best.

Als ik zeg hoeveel belastingen we betalen, lachen ze zich een breuk.

De bouwondernemer doet er het zwijgen toe en lacht als een boer met kiespijn.

'Wat er ook gebeurt', brult hij, 'altijd blijven lachen'.

Inmiddels kan ik lachen om dat ellendige begin.

Ik trok het pak uit, de zaal ging lachen.

Ik hoor mijn zoon vaak hard lachen als hij de filmpjes honderden keren bekijkt.

'Er is niets met je aan de hand hoor, je hebt alleen te veel gegeten', lacht ze.

De man lacht zenuwachtig en schudt zijn hoofd.

Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd.

De meisjes lachten, namen weer plaats, en ik wandelde richting de metro.

Dan valt er voor haar niets te lachen.

We lachten van de pure zenuwen.

Opeens hoorden we mensen lachen en wijzen.

De vrouwen lachten vrolijk tegen elkaar.

Hij staart in de verte, alsof hij iets achter je ziet, en hoe vriendelijk hij ook is, zijn ogen lachen nooit.

Er werd volop champagne gedronken, gedanst en gelachen.

Zij kent mij echt goed en we kunnen lachen om dezelfde dingen.

Vooral in een grote kliek is het lachen en gieren geblazen in dit restaurant.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

baby

jongen

kind

klas

man

meisje

mens

moeder

oog

publiek

(5 meer)

pronomen

iedereen

niemand

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

lach

traan

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

substantief

de hele dag

een beetje

adverbium

aanstekelijk

besmuikt

breed

breeduit

cynisch

erg

flink

geheimzinnig

goed

hard

(19 meer)

prepositiegroep

in:

baard

camera

vuistje

zaal

met:

elkaar

haar

hem

vriend

op:

foto

bij:

...

naar:

...

tegen:

...

van:

...

vergelijking met (zo)als

als:

een boer met kiespijn

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

met:

grap

mens

om:

ding

grap

idee

opmerking

suggestie

vergelijking

verhaal

vraag

over:

...

predicatieve aanvulling

adjectief of adverbium

groen

opgelucht

samen

verlegen

pronomen

allemaal

zelf

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij lachen?

beginnen

blijven

doen

gaan

horen

kunnen

laten

moeten

mogen

staan

(5 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met lachen?

dansen

huilen

praten

wijzen

zeggen

zingen

zwaaien

bijzin ingeleid door

dat

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

een dag niet gelachen is een dag niet geleefd

er valt [niets, veel, wat, weinig] te lachen

het is lachen geblazen

het is lachen, gieren, brullen

laat me niet lachen

valt er wat te lachen?

wie (het) laatst lacht, lacht (het) best; wie laatst lacht, best lacht

zich [een breuk, een bult, een kriek, een ongeluk, tranen] lachen

zich [krom, rot, slap, ziek] lachen

zich [te barsten, te pletter] lachen

(1 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.