winnen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Zonder hen had hij die gouden medaille niet gewonnen.

Hij won tien etappes in de Tour en vijf keer de ploegentijdrit.

Niet eerder wist een Nederlandse shorttrackster op een individuele afstand een gouden medaille te winnen.

Ik verloor de leiderstrui in de vierde etappe en won toen ook de zesde etappe.

Beide teams hadden de eerste drie wedstrijden van de competitie gewonnen.

Hij had de laatste jaren al opvallend veel prijzen gewonnen.

Ze wonnen de prijs voor de beste politieke tekening.

Zonder nieuwe kiezers kan hij de landelijke verkiezingen niet winnen.

Bij een onderling toernooi in 1992 won ik een zilveren medaille.

Zij wonnen zes van de acht gouden medailles.

Ik hoop dat hij wint en de prijs weigert.

Mijn doel is om een medaille te winnen.

Kim wint wel eens prijzen met mooie tuinen die ze bedenkt.

Wie een wedstrijd drie keer wint, leeft altijd met druk.

Ik heb titels gewonnen en individuele prijzen gekregen.

Zonder de verovering van het centrum kunnen verkiezingen niet worden gewonnen.

Ze won alle prijzen, met olympisch goud in 1964 als hoogtepunt.

Dat gevoel krijg je ook als het team een moeilijke wedstrijd wint.

De Rode Duivels konden hun laatste wedstrijd van het jaar niet winnen.

De vraag is of er veel zieltjes gewonnen zijn.

Tijdens haar gevangenschap won ze drie literaire prijzen.

Waarom wint dit boek de Gouden Boekenuil niet?

Ik wil nóg ritten winnen in de Tour.

Uit opiniepeilingen viel ook niet te voorspellen wie de verkiezingen ging winnen.

Het boek won de verkiezing om de Hebban debuutprijs.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

aandeel

aanhouder

club

film

kampioen

man

partij

ploeg

team

vrouw

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

EK

Tour

WK

beker

brons

duel

etappe

finale

goud

grand slam

(18 meer)

pronomen

alles

iets

meer

niets

veel

wat

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

eenvoudig

niet

nipt

nooit

overtuigend

ruim

snel

uiteindelijk

vaak

prepositiegroep

met:

4-0

cijfer

[de, zijn] vingers in [de, zijn] neus

gemak

marge

overmacht

score

verschil

voorsprong

in:

Tour

carrière

categorie

competitie

eigen huis

finale

groep

klasse

kwartfinale

land

(10 meer)
met:

boek

bundel

club

debuut

film

foto

idee

lied

nummer

ontwerp

(3 meer)
op:

EK

WK

festival

filmfestival

onderdeel

veld

voor:

boek

documentaire

film

hoofdrol

rol

roman

werk

tijdens:

...

bij:

...

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

voor:

aanpak

concept

idee

plan

project

voorstel

zaak

van:

Duitser

Spanjaard

aartsrivaal

club

hekkensluiter

kampioen

land

nummer

tegenstander

wereldkampioen

tegen:

...

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij winnen?

gaan

kunnen

laten

moeten

mogen

proberen

weten

willen

zien

zijn

(1 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met winnen?

behouden

gelijkspelen

verliezen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.