We moeten ons haasten om de boot naar Texel te halen.
Ik haast mij naar het station.
Haast je!
Haast u, het loont de moeite.
Ze hoeven zich niet meer te haasten.
Niks geen gezellige afterquiz, iedereen haast zich naar huis.
Ik heb me niet door deze film gehaast.
De mannen haastten zich om weg te komen in hun Toyota en reden Munarti aan.
Bang dat er geschoten zou worden, haastten de meeste mensen zich naar de uitgangen achterin.
Minister Timmermans haast zich over straat.
' Ouders moeten zich haasten, maar ik heb tijd '
Griekse politici haastten zich na de overwinning op de Russen om met politieke verklaringen te komen.
Premier Theresa May haastte zich naar Finsbury Park om haar afschuw uit te spreken.
Turtelboom en de Vlaamse regering moeten zich wel beginnen te haasten.
Haast je langzaam, handel bedachtzaam.
Dan kan u zich maar beter haasten.
Xandria dronk haar koffie in één teug op en haastte zich naar buiten.
Het baasje slaat de deur achter zich dicht en haast zich naar zijn werk.
De man haastte zich nog naar het ziekenhuis met het kind in zijn armen, maar er kon geen hulp meer baten.
De agent wilde geen risico's nemen en haastte zich samen met de man ter plaatse.
Minister Timmermans haast zich over straat.
Nu haasten de schepen zich door de sluis en trekken door.
De rode karavaan haast zich vanavond richting het Koning Boudewijnstadion.
Maar Sels haast zich om dat te nuanceren.
Het hotel haastte zich om te zeggen dat het niet aan hen ligt.
subject
Wie of wat haast zich?
substantief
man
mens
minister
ouder
politicus
premier
regering
woordvoerder
bepaling
Waar, wanneer, hoe, enz. haast men zich?
adverbium
langzaam
maar beter
snel
bepaling
prepositiegroep
buiten
huis
station
uitgang
werk
ziekenhuis
plaatse
...
...
...
...
verbum auxiliare of groepsvormend verbum
Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij zich haasten?
beginnen
hoeven
moeten
mogen
bijzin ingeleid door
(om) te
- subject
- object
- verbum finitum
- zich
- predicatieve aanvulling
- bepaling
- verbale aanvulling
- 1iemand haast zich
- man
- De mannen haastten zich niet; iedere steen kreeg het juiste aantal tikken, zodat hij goed op zijn plaats kwam te liggen.
- ouder
- ' Ouders moeten zich haasten , maar ik heb tijd '
- regering
- Turtelboom en de Vlaamse regering moeten zich wel beginnen te haasten .
iemand schiet op omdat hij weinig tijd heeft- Ze moeten zich haasten want de bus is al daar .
- (meer voorbeelden)
vaak met 'moeten' of 'hoeven' - 2iemand of iets haast zich om te + inf of te + inf
- man
- De mannen haastten zich om weg te komen in hun Toyota en reden Munarti aan.
- mens
- Je weet meteen dat een beslissing echt goed is als echt slechte mensen zich haasten om ze te veroordelen.
- minister
- Ook de Deense minister van Buitenlandse Zaken haastte zich afstand te nemen van het idee.
- politicus
- Griekse politici haastten zich na de overwinning op de Russen om met politieke verklaringen te komen.
- regering
- De regering haastte zich de authenticiteit van het document waaruit Taraf citeerde in twijfel te trekken.
- woordvoerder
- Bij Belgacom haastte een woordvoerder zich om het informele karakter van de receptie te onderstrepen.
- om te
- De voorzitter van de museumstichting haastte zich om te nuanceren .
- te
- Advocaat Floris Diepraam haast zich in zijn antwoord de nuance te zoeken .
iemand of iets is snel om te, of aarzelt niet (om) te- Maar Sels haast zich om dat te nuanceren .
- (meer voorbeelden)
- 3iemand of iets haast zich naar iets of door iets of over iets of ...
- man
- De man haastte zich nog naar het ziekenhuis met het kind in zijn armen, maar er kon geen hulp meer baten.
- mens
- Bang dat er geschoten zou worden, haastten de meeste mensen zich naar de uitgangen achterin.
- minister
- Minister Timmermans haast zich over straat.
- premier
- Premier Theresa May haastte zich naar Finsbury Park om haar afschuw uit te spreken.
- buiten
- Xandria dronk haar koffie in één teug op en haastte zich naar buiten .
- huis
- Niks geen gezellige afterquiz, iedereen haast zich naar huis .
- station
- Ik haast mij naar het station .
- uitgang
- De grote eter stond op, trok zijn jas aan en haastte zich naar de uitgang .
- werk
- Het baasje slaat de deur achter zich dicht en haast zich naar zijn werk .
- ziekenhuis
- De man haastte zich nog naar het ziekenhuis met het kind in zijn armen, maar er kon geen hulp meer baten.
- door
- Nu haasten de schepen zich door de sluis en trekken door .
- over
- Minister Timmermans haast zich over straat .
iemand of iets begeeft zich met spoed naar iets, door iets of over iets- Ik haast mij naar het station .
- De agent wilde geen risico's nemen en haastte zich samen met de man ter plaatse .
- (meer voorbeelden)
- 4iemand haast zich door ietsiemand gaat snel ergens doorheen in figuurlijke zin
- Ik heb me niet door deze film gehaast.
- (meer voorbeelden)
- 5iemand haastiemand schiet op omdat hij weinig tijd heeft
- Ik wil rustig wakker worden zonder dat ik hoef te haasten .
- (meer voorbeelden)
minder frequent dan 'zich haasten'; met 'moeten' of 'hoeven' - 6quote haast iemand (om) te zeggen e.d.quote, zegt iemand snel
- „ Maar zeg dat niet hardop ” , haast Bakker te zeggen .
- (meer voorbeelden)
minder frequent dan 'zich haasten'
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? Het gaat hier om zogenaamde semantische of logische subjecten bij het hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In Woordcombinaties geven we de zogenaamde semantische of logische objecten bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? In de relatie 'subject bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische subject bij een hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In de relatie 'object bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische object bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: meewerkend voorwerp, e.d. Wie of wat is als ontvanger, belanghebbende of ondervinder betrokken bij de handeling of werking van het verbum? Er kunnen verschillende types indirect object
onderscheiden worden (zie Indirect object (taaladvies.net)
Deze zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Nederlandse term: voorzetselvoorwerp. Het voorzetselobject of voorzetselvoorwerp is een aanvulling bij een verbum met een vaste prepositie. Adverbiale bepalingen kunnen ook ingeleid worden door een prepositie, maar in bepalingen zijn de preposities variabeler. Vergelijk:
hij wacht op zijn broer (voorzetselobject)
vs.
hij wacht op het perron, in de kamer, bij de ingang (bepaling van plaats)
Zegt iets over het subject of object in combinatie met het verbum. In de Nederlandse grammatica’s onderscheidt men een aantal zinsdelen die iets over het subject of object zeggen, met name het naamwoordelijk deel van het gezegde of predicaatsnomen bij copulae (koppelwerkwoorden) en de bepaling van gesteldheid bij zelfstandige verba. Voorbeelden:
hij is moe (naamwoordelijk deel van het gezegde)
het viel me zwaar (naamwoordelijk deel van het gezegde)
ik vind hem een schat (bepaling van gesteldheid)
hij werkt daar als portier (bepaling van gesteldheid)
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, ….?
Bijwoordelijke bepalingen kunnen in de zin vaak, maar niet altijd weggelaten worden. Vergelijk:
ze leest een boek in bed (weglaatbare of optionele bepaling)
vs.
ze woont in Brussel (niet-weglaatbare of niet-optionele bepaling)
Niet-optionele bepalingen worden ook wel complementen genoemd. Voor subtypes naar betekenis (bv. plaats, richting, …) zie: ANS | 20.10 Bijwoordelijke bepalingen (ivdnt.org). De subtypes worden hier in de regel niet onderscheiden, maar waar dat wel nodig is voor de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak, doen we dat wel.
Zinsdelen kunnen niet alleen woorden of woordgroepen zijn, maar ook bijzinnen of beknopte bijzinnen (bijzinnen zonder subject en verbum finitum).
Voorbeelden:
ik accepteer dat het zo is (bijzin)
hij vroeg of we kwamen (bijzin)
ik weet wie het gedaan heeft (bijzin)
hij vroeg ons om te komen (beknopte bijzin)
hij probeerde te vluchten (beknopte bijzin)
Sommige verba worden vaker met (beknopte) bijzinnen gecombineerd dan andere.
Ook substantieven kunnen een (beknopte) bijzin als bepaling hebben:
een kind om te zoenen (beknopte bijzin)
De (beknopte) bijzinnen kunnen verschillende syntactische functies in een zin of zinsdeel vervullen (subject, object, bepaling, enz.). In ik accepteer dat het zo is, bijvoorbeeld, is dat het zo is een objectszin. Voor het maken van combinaties, is de functie hier minder van belang. Belangrijker is de juiste keuze van het inleidende woord (dat, of, om enz. ). Voor het gebruiksgemak geven we in deze rubriek daarom een overzicht per inleidend woord.
Nederlandse term: hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord. Een verbum auxiliare of hulpwerkwoord ‘helpt’ het hoofdwerkwoord in zinnen met meer dan een verbum. Het wordt onder andere gebruikt voor het uitdrukken van tijd, modaliteit (hoe ziet de spreker de verhouding tussen de mededeling en de werkelijkheid?), passief en causaliteit (het doen plaatsvinden van een handeling of werking). Behalve de verba die traditioneel tot de verba auxiliare gerekend worden, zijn er nog andere groepsvormende werkwoorden die een verbinding met het hoofdverbum aangaan, bijvoorbeeld proberen, vallen, beginnen. Zie ANS | 18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden (ivdnt.org) Voorbeelden:
verba auxiliare:
ik heb mij vergist (tijd)
hij is gekomen (tijd)
de patiënt is/wordt behandeld door de arts (passief)
je moet dat accepteren (modaliteit)
ik kan dat niet accepteren (modaliteit)
ik laat mijn huis schilderen (causaliteit)
de zon doet de temperatuur stijgen (causaliteit)
andere groepsvormende verba:
hij probeert te komen
dat valt te bezien
het begint te regenen
Alle verba kunnen vervoegd worden en veel verba kunnen gepassiveerd worden. De verba auxiliari van tijd worden getoond als u klikt op ‘vormen’. Hier vermelden we alleen de overige verba auxiliari en groepsvormende verba die opvallend vaak bij bepaalde verba voorkomen, bv. kunnen, moeten + accepteren.
Nederlandse term:
zelfstandig naamwoord
Nederlandse term: voornaamwoord
Nederlandse term: voorzetselgroep
voorbeeld
in + stad kamer …
op + platteland station
Nederlandse term: bijwoord
Nederlandse term: bijvoeglijk naamwoord
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Determinatoren zijn o.a. lidwoorden (de, het, een) en woorden die een hoeveelheid uitdrukken (veel, wat, enkele). De lidwoorden worden gegeven bij de woordvormen naast het trefwoord. In deze lijst met determinatoren staan de overige determinatoren.
Nederlandse termen: voornaamwoord of telwoord
Nederlandse term: telwoord
woordgroep met een prepositie (voorzetsel) of conjunctie (voegwoord). Een conjunctiegroep is bv. een woordgroep ingeleid door als of zoals in vergelijkingen (werken als een paard, een waarheid als een koe).
Nederlandse termen: voorzetsel of voegwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord, deelwoord of telwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden) kunnen ook als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord gebruikt worden. We spreken dan van een [adverbiaal of bijwoordelijk gebruikt adjectief](https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans0802lingtopic.
Specificeert het trefwoord nader.
Specificeert het trefwoord nader.
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe