zelfvertrouwen

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Ze was vol goede moed en vol zelfvertrouwen.

De grote verkiezingsoverwinning heeft zijn zelfvertrouwen een boost gegeven.

Een plek bemachtigen geeft zelfvertrouwen, een gevoel van eigenwaarde.

De hoge eisen die aan hen gesteld worden, geven hun zelfvertrouwen een deuk.

Ik maak me vooral zorgen over ons gebrek aan zelfvertrouwen.

Die laatste partij staat vol zelfvertrouwen in deze onderhandelingen.

Ik ben twintig jaar, maar zit vol zelfvertrouwen.

Het geeft aanzien, zelfvertrouwen, en biedt structuur.

Hij is heel positief en geeft me daardoor veel zelfvertrouwen.

Dat gaf nieuw zelfvertrouwen en maakte energie los.

Hij straalt zelfvertrouwen uit: het komt wel goed.

Dit verhoogt het zelfvertrouwen, geeft mensen weer kracht.

Het ontwikkelen van nieuwe mogelijkheden geeft zelfvertrouwen en energie.

Dit geeft je zelfvertrouwen om de lastige opgaven aan te vallen.

Hoe heb je je zelfvertrouwen herwonnen na die mindere periode?

De verdwijning had bovendien een deuk geslagen in hun zelfvertrouwen.

Trump houdt van mensen die zelfvertrouwen hebben en dat uitstralen.

Hij zegt het niet opschepperig, maar vol zelfvertrouwen.

En die bedrijven zelf blaken van het zelfvertrouwen.

In Den Haag vindt men dat u natuurlijke rust en zelfvertrouwen uitstraalt.

Het tekent het hernieuwde zelfvertrouwen dat SBS uitstraalt.

Dat gaf de partij hernieuwd zelfvertrouwen.

Dit gaf de moeder erg veel zelfvertrouwen.

Maakt de indruk vol zelfvertrouwen te zijn.

Die geven hen een gevoel van zelfvertrouwen.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben zelfvertrouwen als subject?

afbrokkelen

afnemen

een deuk krijgen

een deuk oplopen

groeien

omhooggaan

stijgen

terugkeren

toenemen

verdwijnen

(1 meer)

object bij

Welke werkwoorden hebben zelfvertrouwen als object?

aantasten

een boost geven

geven

hervinden

herwinnen

krijgen

kweken

missen

ondermijnen

ontwikkelen

(11 meer)

determinator

pronomen of numerale

enig

meer

minder

veel

weinig

bepaling voor "zelfvertrouwen"

adjectief, participium of numerale

gedeukt

gezond

groeiend

groot

hernieuwd

herwonnen

nieuw

nodig

politiek

bepaling na "zelfvertrouwen"

prepositiegroep of conjunctiegroep

van:

kind

leerling

mens

stad

bijzin ingeleid door

dat

waarmee

"zelfvertrouwen" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

met

zonder

"zelfvertrouwen" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

blaken van zelfvertrouwen

gebrek aan zelfvertrouwen

goed voor iemands zelfvertrouwen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.