wisselen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

De twee spraken regelmatig af om van gedachten te wisselen over hun kinderen.

Teams wisselen van speelhelft na 20 minuten.

Hij is aan het begin van dit jaar van huisarts gewisseld.

Pas halfweg heb ik een eerste keer gewisseld.

Momenten van verwondering en ongeloof wisselen met momenten van enthousiasme en vreugde.

De samenstelling van de dorpsbevolking wisselt snel.

In een collegezaal moet je vrij van gedachten kunnen wisselen.

Een vierde van de aandelen die in de markt geplaatst werden, wisselden van eigenaar.

Hij is aan het begin van dit jaar van huisarts gewisseld.

Ze is net haar tanden aan het wisselen.

Waarover moeten we nu eigenlijk met zijn allen van gedachten wisselen?

Jongeren wisselen vaker van baan en dus ook van pensioenfonds.

Medisch specialisten wisselen vaak van ziekenhuis en dus van patiëntenpopulatie.

Vorig jaar waren er vijf tuinen van eigenaar gewisseld.

Soms rij je harder dan je kan, soms zachter; dat wisselt per dag.

Van leverancier kun je wisselen, van transportbedrijf niet.

De frequentie van de eetbuien wisselt van persoon tot persoon.

Er wordt na elke game van speelhelft gewisseld.

Het beeld van het oerreptiel wisselt sneller dan dat van welk dier ook.

De tieners die ik ken wisselen namelijk vaker van nagellak dan van ondergoed.

Tweederde van het orkest wisselde van samenstelling.

Ik heb op kantoor met mijn partners van gedachten kunnen wisselen.

Voor de tweede slag wisselen zij van bal.

Vrijwel dagelijks zag hij zijn selectie van samenstelling wisselen.

Je kunt altijd later nog van koers wisselen.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

perspectief

samenstelling

situatie

stemming

trein

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

blik

briefje

euro

geld

speler

tand

woord

pronomen

dat

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

constant

moeiteloos

regelmatig

snel

sterk

vaak

voortdurend

prepositiegroep

na:

minuut

uur

per:

dag

jaar

seizoen

in:

...

tussen:

...

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

van:

baan

eigenaar

gedaante

gedachten

kwaliteit

partner

plaats

plek

positie

rol

(2 meer)
met:

...

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij wisselen?

blijven

doen

gaan

hoeven

kunnen

laten

moeten

mogen

willen

zullen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.