wonen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Mensen blijven langer in hun vertrouwde omgeving thuis wonen.

Ze woont in de buurt en besloot even langs te gaan.

Wij hebben altijd hier in de buurt gewoond.

Het huis waar ze samen woonden, durft hij niet meer in.

Kinderen blijven meestal in de buurt van ouders wonen.

Er mogen daar hooguit drie studenten wonen in een huis.

Zijn familie wil hij dicht bij hem in de buurt hebben wonen.

Hij woont in een klein plaatsje in het zuiden van het land.

Ze wonen in huizen met scheuren door de gaswinning.

Hij vond dat de buurt waar hij woonde verloederde.

U woont immers zelfstandig in een van de corporatie gehuurde woning.

Ze gaan in een groot houten huis wonen met uitzicht op het water.

In het stadscentrum waar ik woon is een verhoogde terreurdreiging.

Nu woont ze in een rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk.

Ik ben hier, ik woon hier.

De rijksten wonen in buurten met een inkomen boven de 7.500 euro.

Een goede vriend woont in een penthouse in het centrum van de stad.

De familie woont in de buurt, iedereen bemoeit zich met de kinderen.

Ze wonen in een huis waar geen glas en geen deuren meer in zitten.

Neem bijvoorbeeld de vraag of men geboren is in de gemeente waar men woont.

De schrijver woonde in het huis van 1936 tot aan zijn dood in 1967.

Hij woont op zichzelf in een huis waar alleen in de elektronica werkelijk is geïnvesteerd.

Mijn twee zussen en ik hadden daarom een nanny die bij ons in huis woonde.

Grotere kinderen zijn duurder en begin 2011 zijn ze in een groter huis gaan wonen.

Ze woonden bij elkaar in huis.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

God

angst

bewoner

broer

dochter

familie

gezin

groep

helft

kind

(14 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

alleen

apart

begeleid

betaalbaar

boven

buiten

comfortabel

compact

daar

dichtbij

(32 meer)

prepositiegroep

aan:

Frankrijklei

Rembrandtlaan

boord

eind(e)

gracht

kant

kust

meer

oever

overkant

(6 meer)
bij:

dochter

familie

gastgezin

grootouder

mama

moeder

oma

ouder

pleeggezin

pleegouder

(3 meer)
boven:

café

winkel

zaak

in:

Amsterdam

België

Nederland

Parijs

Vlaanderen

appartement

buitenland

buitenwijk

buurt

centrum

(25 meer)
met:

familie

gezin

kind

man

moeder

ouders

vader

vriend

vriendin

om:

hoek

op:

Curaçao

Keizersgracht

Texel

adres

appartement

begane grond

boerderij

boogscheut

boot

camping

(27 meer)
uit:

huis

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij wonen?

blijven

gaan

komen

kunnen

laten

mogen

willen

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met wonen?

leven

studeren

trainen

verblijven

werken

  • subject
  • verbum finitum
  • predicatieve aanvulling
  • bepaling
  • 1
    iemand of iets woont ergens
    • bewoner
      • De bewoners kunnen er wel blijven wonen .
    • broer
      • Zijn ene broer woont in Zoetermeer, de andere in Frankfurt.
    • dochter
      • Mijn jongste dochter woont in de buurt.
    • familie
      • Vroeger woonde de familie boven de winkel, in hetzelfde pand.
    • gezin
      • En het gezin woonde in de straat waar de kerk stond.
    • groep
      • Maar er wonen nog andere etnische groepen in dit gebied.
    • helft
      • Ongeveer de helft woont in en rond Parijs.
    • man
      • Die man mag best bij mij in de straat wonen .
    • mens
      • Waar mensen wonen , komen er cafés, supermarkten en buurtwinkels.
    • migrant
      • In 1970 woonden er nog minder dan een miljoen Mexicaanse migranten in de VS.
    • moeder
      • Zijn moeder woont naast hem, in de oude boerderij.
    • ouder
      • Voor de oorlog woonden hun ouders in Haarlem.
    • procent
      • Twaalf procent van de West-Vlaamse gezinnen woont in een kansarme buurt.
    • student
      • Alle studenten woonden in die tijd in de binnenstad, het gebied binnen de singels.
    • vader
      • Het huis is 140 jaar, mijn vader woonde er ook.
    • vluchteling
      • Inmiddels wonen 80.000 vluchtelingen in de stad.
    • vriend
      • De beste vrienden van Obama wonen in Nederland.
    • vrouw
      • De vrouw was actief in 2011 en 2012 en woonde toen in Leopoldsburg.
    • zoon
      • Zijn zoon woont sinds het begin van de oorlog in Nederland.
    • zus
      • Mijn zus woont in een caravan in het bos.
      • adres
        • Controleren of iemand echt woont op het adres dat hij opgeeft, is een van de belangrijkste taken van de afdeling Bijzonder Onderzoek.
      • Amsterdam
        • Hij woont in Amsterdam , maar is regelmatig in Zweden.
      • appartement
        • ' Ik woonde op een appartement , tien hoog in Boom.
        • Martin woont in een appartement in Den Haag.
      • België
        • Hij is nu vrij en woont in België .
      • boerderij
        • Ze woonden op een boerderij en leefde er fijn.
      • boogscheut
        • Mijn grootouders en ouders woonden op een boogscheut hiervan.
      • boord
        • „ Ik woon aan boord , hè.
      • boot
        • Ik woonde op een boot op de gracht.
      • boven
        • Hij kan misschien boven wonen en zij beneden.
      • buiten
        • Dan besef je weer waarom je buiten bent gaan wonen .
      • buitenland
        • Haar broer en zus wonen in het buitenland .
      • buitenwijk
        • De familie Al-Sasani woonde in een buitenwijk van Damascus.
      • buurt
        • En al haar kinderen wonen in de buurt .
      • café
        • Joëlle woonde boven een café , dat een piepklein terras had.
      • camping
        • Hij woont op een camping , met zijn ouders, verdient ongeveer 13 euro per uur bij een fruitsapjesbedrijf.
      • campus
        • Ik woonde op een campus en dat was best ongezellig.
      • centrum
        • Hij is gepensioneerd, en woont in het centrum van de stad.
      • compound
        • Ze wonen op de compound van het ziekenhuis.
      • Curaçao
        • Die was er ook niet bij, hij woont op Curaçao .
      • daar
        • We zijn daar in 1959 komen wonen , in mijn geboortejaar.
      • dorp
        • Ik woon in een klein dorp in Friesland.
      • eiland
        • Bas Haring (43) woont op een eiland .
      • eind
        • ‘ Wij wonen aan het eind van een zandpad tussen de weilanden.
      • elders
        • De bewoners van de derde flat wonen nog steeds elders .
      • etage
        • De kinderen van de vrouw van wie we huren, wonen op een etage boven ons.
      • fietsafstand
        • Al mijn cliënten (acht in totaal) wonen op fietsafstand .
      • flat
        • Ze woonde op een flat toen ze 32 jaar geleden via woningruil dit huis kon krijgen.
        • Ze woont in een troosteloze flat in de buurt en heeft het niet breed.
      • Frankrijklei
        • Serge Muyters is 46 en woont aan de Frankrijklei .
      • gastgezin
        • Ik woonde bij een gastgezin in Cebu City.
      • gelijkvloers
        • Ik woon op het gelijkvloers , maar ook alle appartementen boven mij zijn verhuurd.
      • gemeente
        • Zij wonen in de gemeente Woerden, waar het betaald parkeren is.
      • gracht
        • U woont aan dezelfde gracht als ik.
      • grond
        • We woonden op zanderige grond en ze legde een prachtige tuin aan.”
      • hier
        • Mijn ouders, broers en zussen wonen allemaal hier .
      • hoek
        • Ik ken ze, ze wonen om de hoek .
      • huis
        • We woonden in een mooi huis en er was veel gezelligheid.
      • hut
        • Zij hadden honger en ze woonden in hutten .
      • huurhuis
        • Ze woont in een huurhuis in Amsterdam.
      • huurwoning
        • Wij wonen in een sociale huurwoning en betalen 665 euro per maand.
      • kamer
        • Hij woont op een kamer bij een dominee in Amsterdam.
      • kant
        • Haar meeste vrienden wonen aan de andere kant .
      • kasteel
        • Ook Davy en Nico mogen in principe voor onbeperkte tijd blijven wonen op het Kasteel van Gaasbeek.
      • Keizersgracht
        • De Clercq heeft Amsterdam sinds zijn komst nooit meer verlaten en woont op de Keizersgracht .
      • kilometer
        • De eerste buren wonen op een halve kilometer .
      • koophuis
        • Ze woont in een koophuis in Amsterdam.
      • kust
        • Ze woont aan de kust en logeert een weekje bij haar opa en nana.
      • land
        • Ik was vijftien en woonde in een land waarvan ik de taal niet sprak.
        • Waar wij wonen op het land , weet niemand iets van schrijvers, van literatuur.
      • landgoed
        • Ze wonen op een landgoed .
      • mama
        • Bradley Cooper woont bij mama
      • meer
        • De Oekraïense Maria (57) woont aan het meer waar de pelgrims bidden.
      • moeder
        • Maikel woont bij moeder .
      • Nederland
        • In 1996 woonden in Nederland 15,5 miljoen mensen.
      • nummer
        • „ Jullie wonen op nummer 32, hè?”
      • oever
        • Ze woont aan de oever van het Meer van Zürich met haar Duitse echtgenoot, Erwin Bach.
      • omgeving
        • Steeds meer kinderen wonen in de nabije omgeving van de school.
      • overkant
        • Velen werken aan de ene kant, en wonen aan de overkant .
      • overzijde
        • Ze woonde aan de overzijde en zou zonder kijken de steenweg zijn opgelopen.
      • pand
        • We wonen in een oud pand dat veel werk kost.
      • Parijs
        • Ze zijn allebei dertig jaar oud en wonen in Parijs .
      • plaats
        • Ze wonen in plaatsen waar economische dynamiek ontbreekt.
      • platteland
        • Ze woont op het platteland , in het Engelse Suffolk.
      • plek
        • Ze wonen op de beste plek van Eindhoven.
      • rand
        • Mijn ouders waren intellectuele hippies, we woonden aan de rand van een probleemwijk.
      • regio
        • Zeven op de tien Fransen wonen in de regio waar ze geboren zijn.
      • rembrandtlaan
        • Ze woonden aan de Rembrandtlaan .
      • rijtjeshuis
        • Ze woonden in een rijtjeshuis in Barendrecht.
      • stad
        • Ze gaan elders studeren en wonen in grote steden .
      • steenworp
        • Ik woon op een steenworp van de Mene.
      • straat
        • En het gezin woonde in de straat waar de kerk stond.
        • Ze wonen op straat of delen overbevolkte woningen in snel verslechterende stadswijken.
      • streek
        • Mijn grootvader en Heidegger woonden in dezelfde streek en kwamen op dezelfde plaatsen.
      • terrein
        • Iedereen woont op het terrein , in tenten, appartementen of huizen in aanbouw.
      • Texel
        • Ze hebben een zoon van 8 en wonen op Texel .
      • thuis
        • Ongeveer veertig gezinnen wonen nog steeds niet thuis .
      • uur
        • Nathan woont op een uur rijden van het lab.
      • ver
        • Als je ver van de anderen woont , loop je altijd gevaar.
      • verderop
        • Ze is uiteindelijk een provincie verderop gaan wonen .
      • verdieping
        • Gerda Vancoillie woont op de gelijkvloerse verdieping van het gebouw.
      • villa
        • Hij woonde in een mooie villa en had werk.
      • Vlaanderen
        • De vrouwen zijn allemaal hoogopgeleid en ze wonen in Vlaanderen .
      • VS
        • De organisator van de actie woont in de VS en wil anoniem blijven.
      • wal
        • Ik woon aan wal en bij een ochtenddienst zie ik mijn collega’s om half zes al op Lauwersoog.
      • water
        • Dit soort absurde en onleesbare regels bevordert het wonen op water niet.
        • Met wonen aan water gebeurt dat nogal vanzelf.
      • weg
        • Ik woon aan een weg die op zomerse zondagen druk gebezigd wordt door motorrijders.
      • wijk
        • Ze wonen in dezelfde wijk en zijn jaren met elkaar omgegaan.
      • winkel
        • Hij woont boven de winkel en hoort hen ‘ s nachts.
      • woning
        • Dockx woont in een fraaie woning in Mortsel.
      • woonboot
        • Servaes Nelissen woont op een woonboot in Wijdewormer.
      • woonwagenkamp
        • Dick O. woont of woonde op het woonwagenkamp in Sint Michielsgestel.
      • zaak
        • Vader Robert woont boven de zaak .
      • zee
        • Het was zomer, Stephan Vanfleteren was 13 en woonde aan zee .
      • zolder
        • Ze woonde op een zolder in Amsterdam-Noord, bij mensen die alleen Berbers spraken.
      iemand of iets heeft ergens zijn vaste woonplaats of is in iets vast gehuisvest
    • 2
      iemand of iets woont ergens zo
            • alleen
              • Nu woont ze alleen en voelt ze zich goed.
            • apart
              • We wonen nog apart , maar we zijn zo veel mogelijk samen.
            • betaalbaar
              • Dat moet inwoners de kans geven om betaalbaar in de eigen gemeente te blijven wonen .
            • comfortabel
              • Wie comfortabel woont , wil verzorgingsbehoeftige ouders niet een kamer met anderen laten delen.
            • compact
              • Betekent dit dat we niet langer kleiner bouwen, en dat de trend om compacter te wonen gestopt is?
            • dicht op elkaar
              • Als je dicht op elkaar woont , dan heb je sneller last van elkaar.
            • duur
              • De groep die te duur woont is veel kleiner.
            • duurzaam
              • Een duurzaam gebouwd huis waarin niet duurzaam wordt gewoond , heeft weinig zin.
            • energiezuinig
              • Wie toch voor nieuwbouw kiest, vindt het vooral belangrijk om zijn eigen concept te realiseren, zich geen zorgen te moeten maken over latere herstellingswerken en energiezuinig te kunnen wonen .
            • fijn
              • Ze woont hier fijn , maar kan de maandlasten bijna niet meer betalen.
            • goed
              • Op hun pamfletten stond: wij wonen hier goed .
            • goedkoop
              • Duitsers hebben weinig schulden en wonen relatief goedkoop .
            • gratis
              • De huiseigenaar vermijdt duizenden euro's leegstandtaks en wij kunnen gratis wonen .
            • groot
              • Ze wil groter wonen als ze zwanger is.
            • illegaal
              • Soms wonen ze illegaal in Europa en durven niet te reizen.
            • klein
              • De trend wordt dat mensen kleiner gaan wonen .
            • legaal
              • Jarenlang woonde hij legaal in Zutphen.
            • lekker
              • Ze gaan op reis en uit eten, ze willen lekker wonen .
            • mooi
              • Wij wonen heel mooi en we leven leuk.
            • prettig
              • Maar erg rouwig is hij niet, hij woonde er de laatste tijd al minder prettig .
            • prima
              • Niet echt pittoresk, maar „ ik woon hier prima , ik kan hier goed werken”.
            • ruim
              • De Belg woont gemiddeld ook erg ruim .
            • rustig
              • Wij wilden even rustig wonen , dus we zouden een ander pand gaan kraken.
            • veilig
              • Studenten vragen geen luxe, ze willen wel veilig wonen .
            • zelfstandig
              • Johnny (20) wil graag volledig zelfstandig wonen .
            iemand of iets is zo (ergens) gehuisvest of gevestigd
          • 3
            iemand of iets woont in iemand of iets
            • angst
              • Die zei : angst woont in je hoofd .
            • God
              • God woont nu " in de harten van de mensen " .
              • hart
                • God woont nu " in de harten van de mensen " .
              • hoofd
                • U zei eerder eens dat de censor in uw hoofd woont .
              • ons
                • God is de stille getuige die in ons woont .
              iemand of iets is voortdurend in iemand of iets aanwezig