Mensen blijven langer in hun vertrouwde omgeving thuis wonen.
Ze woont in de buurt en besloot even langs te gaan.
Wij hebben altijd hier in de buurt gewoond.
Het huis waar ze samen woonden, durft hij niet meer in.
Kinderen blijven meestal in de buurt van ouders wonen.
Er mogen daar hooguit drie studenten wonen in een huis.
Zijn familie wil hij dicht bij hem in de buurt hebben wonen.
Hij woont in een klein plaatsje in het zuiden van het land.
Ze wonen in huizen met scheuren door de gaswinning.
Hij vond dat de buurt waar hij woonde verloederde.
U woont immers zelfstandig in een van de corporatie gehuurde woning.
Ze gaan in een groot houten huis wonen met uitzicht op het water.
In het stadscentrum waar ik woon is een verhoogde terreurdreiging.
Nu woont ze in een rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk.
Ik ben hier, ik woon hier.
De rijksten wonen in buurten met een inkomen boven de 7.500 euro.
Een goede vriend woont in een penthouse in het centrum van de stad.
De familie woont in de buurt, iedereen bemoeit zich met de kinderen.
Ze wonen in een huis waar geen glas en geen deuren meer in zitten.
Neem bijvoorbeeld de vraag of men geboren is in de gemeente waar men woont.
De schrijver woonde in het huis van 1936 tot aan zijn dood in 1967.
Hij woont op zichzelf in een huis waar alleen in de elektronica werkelijk is geïnvesteerd.
Mijn twee zussen en ik hadden daarom een nanny die bij ons in huis woonde.
Grotere kinderen zijn duurder en begin 2011 zijn ze in een groter huis gaan wonen.
Ze woonden bij elkaar in huis.
subject
Wie of wat (...)?
substantief
bepaling
Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?
adverbium
bepaling
prepositiegroep
café
winkel
zaak
Amsterdam
België
Nederland
Parijs
Vlaanderen
appartement
buitenland
buitenwijk
buurt
centrum
(25 meer)familie
gezin
kind
man
moeder
ouders
vader
vriend
vriendin
hoek
Curaçao
Keizersgracht
Texel
adres
appartement
begane grond
boerderij
boogscheut
boot
camping
(27 meer)huis
verbum auxiliare of groepsvormend verbum
Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij wonen?
blijven
gaan
komen
kunnen
laten
mogen
willen
en/of
Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met wonen?
leven
studeren
trainen
verblijven
werken
- subject
- verbum finitum
- predicatieve aanvulling
- bepaling
- 1iemand of iets woont ergens
- bewoner
- De bewoners kunnen er wel blijven wonen .
- broer
- Zijn ene broer woont in Zoetermeer, de andere in Frankfurt.
- dochter
- Mijn jongste dochter woont in de buurt.
- familie
- Vroeger woonde de familie boven de winkel, in hetzelfde pand.
- gezin
- En het gezin woonde in de straat waar de kerk stond.
- groep
- Maar er wonen nog andere etnische groepen in dit gebied.
- helft
- Ongeveer de helft woont in en rond Parijs.
- man
- Die man mag best bij mij in de straat wonen .
- mens
- Waar mensen wonen , komen er cafés, supermarkten en buurtwinkels.
- migrant
- In 1970 woonden er nog minder dan een miljoen Mexicaanse migranten in de VS.
- moeder
- Zijn moeder woont naast hem, in de oude boerderij.
- ouder
- Voor de oorlog woonden hun ouders in Haarlem.
- procent
- Twaalf procent van de West-Vlaamse gezinnen woont in een kansarme buurt.
- student
- Alle studenten woonden in die tijd in de binnenstad, het gebied binnen de singels.
- vader
- Het huis is 140 jaar, mijn vader woonde er ook.
- vluchteling
- Inmiddels wonen 80.000 vluchtelingen in de stad.
- vriend
- De beste vrienden van Obama wonen in Nederland.
- vrouw
- De vrouw was actief in 2011 en 2012 en woonde toen in Leopoldsburg.
- zoon
- Zijn zoon woont sinds het begin van de oorlog in Nederland.
- zus
- Mijn zus woont in een caravan in het bos.
- adres
- Controleren of iemand echt woont op het adres dat hij opgeeft, is een van de belangrijkste taken van de afdeling Bijzonder Onderzoek.
- Amsterdam
- Hij woont in Amsterdam , maar is regelmatig in Zweden.
- appartement
- ' Ik woonde op een appartement , tien hoog in Boom.
- Martin woont in een appartement in Den Haag.
- België
- Hij is nu vrij en woont in België .
- boerderij
- Ze woonden op een boerderij en leefde er fijn.
- boogscheut
- Mijn grootouders en ouders woonden op een boogscheut hiervan.
- boord
- „ Ik woon aan boord , hè.
- boot
- Ik woonde op een boot op de gracht.
- boven
- Hij kan misschien boven wonen en zij beneden.
- buiten
- Dan besef je weer waarom je buiten bent gaan wonen .
- buitenland
- Haar broer en zus wonen in het buitenland .
- buitenwijk
- De familie Al-Sasani woonde in een buitenwijk van Damascus.
- buurt
- En al haar kinderen wonen in de buurt .
- café
- Joëlle woonde boven een café , dat een piepklein terras had.
- camping
- Hij woont op een camping , met zijn ouders, verdient ongeveer 13 euro per uur bij een fruitsapjesbedrijf.
- campus
- Ik woonde op een campus en dat was best ongezellig.
- centrum
- Hij is gepensioneerd, en woont in het centrum van de stad.
- compound
- Ze wonen op de compound van het ziekenhuis.
- Curaçao
- Die was er ook niet bij, hij woont op Curaçao .
- daar
- We zijn daar in 1959 komen wonen , in mijn geboortejaar.
- dorp
- Ik woon in een klein dorp in Friesland.
- eiland
- Bas Haring (43) woont op een eiland .
- eind
- ‘ Wij wonen aan het eind van een zandpad tussen de weilanden.
- elders
- De bewoners van de derde flat wonen nog steeds elders .
- etage
- De kinderen van de vrouw van wie we huren, wonen op een etage boven ons.
- fietsafstand
- Al mijn cliënten (acht in totaal) wonen op fietsafstand .
- flat
- Ze woonde op een flat toen ze 32 jaar geleden via woningruil dit huis kon krijgen.
- Ze woont in een troosteloze flat in de buurt en heeft het niet breed.
- Frankrijklei
- Serge Muyters is 46 en woont aan de Frankrijklei .
- gastgezin
- Ik woonde bij een gastgezin in Cebu City.
- gelijkvloers
- Ik woon op het gelijkvloers , maar ook alle appartementen boven mij zijn verhuurd.
- gemeente
- Zij wonen in de gemeente Woerden, waar het betaald parkeren is.
- gracht
- U woont aan dezelfde gracht als ik.
- grond
- We woonden op zanderige grond en ze legde een prachtige tuin aan.”
- hier
- Mijn ouders, broers en zussen wonen allemaal hier .
- hoek
- Ik ken ze, ze wonen om de hoek .
- huis
- We woonden in een mooi huis en er was veel gezelligheid.
- hut
- Zij hadden honger en ze woonden in hutten .
- huurhuis
- Ze woont in een huurhuis in Amsterdam.
- huurwoning
- Wij wonen in een sociale huurwoning en betalen 665 euro per maand.
- kamer
- Hij woont op een kamer bij een dominee in Amsterdam.
- kant
- Haar meeste vrienden wonen aan de andere kant .
- kasteel
- Ook Davy en Nico mogen in principe voor onbeperkte tijd blijven wonen op het Kasteel van Gaasbeek.
- Keizersgracht
- De Clercq heeft Amsterdam sinds zijn komst nooit meer verlaten en woont op de Keizersgracht .
- kilometer
- De eerste buren wonen op een halve kilometer .
- koophuis
- Ze woont in een koophuis in Amsterdam.
- kust
- Ze woont aan de kust en logeert een weekje bij haar opa en nana.
- land
- Ik was vijftien en woonde in een land waarvan ik de taal niet sprak.
- Waar wij wonen op het land , weet niemand iets van schrijvers, van literatuur.
- landgoed
- Ze wonen op een landgoed .
- mama
- Bradley Cooper woont bij mama
- meer
- De Oekraïense Maria (57) woont aan het meer waar de pelgrims bidden.
- moeder
- Maikel woont bij moeder .
- Nederland
- In 1996 woonden in Nederland 15,5 miljoen mensen.
- nummer
- „ Jullie wonen op nummer 32, hè?”
- oever
- Ze woont aan de oever van het Meer van Zürich met haar Duitse echtgenoot, Erwin Bach.
- omgeving
- Steeds meer kinderen wonen in de nabije omgeving van de school.
- overkant
- Velen werken aan de ene kant, en wonen aan de overkant .
- overzijde
- Ze woonde aan de overzijde en zou zonder kijken de steenweg zijn opgelopen.
- pand
- We wonen in een oud pand dat veel werk kost.
- Parijs
- Ze zijn allebei dertig jaar oud en wonen in Parijs .
- plaats
- Ze wonen in plaatsen waar economische dynamiek ontbreekt.
- platteland
- Ze woont op het platteland , in het Engelse Suffolk.
- plek
- Ze wonen op de beste plek van Eindhoven.
- rand
- Mijn ouders waren intellectuele hippies, we woonden aan de rand van een probleemwijk.
- regio
- Zeven op de tien Fransen wonen in de regio waar ze geboren zijn.
- rembrandtlaan
- Ze woonden aan de Rembrandtlaan .
- rijtjeshuis
- Ze woonden in een rijtjeshuis in Barendrecht.
- stad
- Ze gaan elders studeren en wonen in grote steden .
- steenworp
- Ik woon op een steenworp van de Mene.
- straat
- En het gezin woonde in de straat waar de kerk stond.
- Ze wonen op straat of delen overbevolkte woningen in snel verslechterende stadswijken.
- streek
- Mijn grootvader en Heidegger woonden in dezelfde streek en kwamen op dezelfde plaatsen.
- terrein
- Iedereen woont op het terrein , in tenten, appartementen of huizen in aanbouw.
- Texel
- Ze hebben een zoon van 8 en wonen op Texel .
- thuis
- Ongeveer veertig gezinnen wonen nog steeds niet thuis .
- uur
- Nathan woont op een uur rijden van het lab.
- ver
- Als je ver van de anderen woont , loop je altijd gevaar.
- verderop
- Ze is uiteindelijk een provincie verderop gaan wonen .
- verdieping
- Gerda Vancoillie woont op de gelijkvloerse verdieping van het gebouw.
- villa
- Hij woonde in een mooie villa en had werk.
- Vlaanderen
- De vrouwen zijn allemaal hoogopgeleid en ze wonen in Vlaanderen .
- VS
- De organisator van de actie woont in de VS en wil anoniem blijven.
- wal
- Ik woon aan wal en bij een ochtenddienst zie ik mijn collega’s om half zes al op Lauwersoog.
- water
- Dit soort absurde en onleesbare regels bevordert het wonen op water niet.
- Met wonen aan water gebeurt dat nogal vanzelf.
- weg
- Ik woon aan een weg die op zomerse zondagen druk gebezigd wordt door motorrijders.
- wijk
- Ze wonen in dezelfde wijk en zijn jaren met elkaar omgegaan.
- winkel
- Hij woont boven de winkel en hoort hen ‘ s nachts.
- woning
- Dockx woont in een fraaie woning in Mortsel.
- woonboot
- Servaes Nelissen woont op een woonboot in Wijdewormer.
- woonwagenkamp
- Dick O. woont of woonde op het woonwagenkamp in Sint Michielsgestel.
- zaak
- Vader Robert woont boven de zaak .
- zee
- Het was zomer, Stephan Vanfleteren was 13 en woonde aan zee .
- zolder
- Ze woonde op een zolder in Amsterdam-Noord, bij mensen die alleen Berbers spraken.
iemand of iets heeft ergens zijn vaste woonplaats of is in iets vast gehuisvest- Ze wonen allebei in Monaco op een flat.
- (meer voorbeelden)
- 2iemand of iets woont ergens zo
- alleen
- Nu woont ze alleen en voelt ze zich goed.
- apart
- We wonen nog apart , maar we zijn zo veel mogelijk samen.
- betaalbaar
- Dat moet inwoners de kans geven om betaalbaar in de eigen gemeente te blijven wonen .
- comfortabel
- Wie comfortabel woont , wil verzorgingsbehoeftige ouders niet een kamer met anderen laten delen.
- compact
- Betekent dit dat we niet langer kleiner bouwen, en dat de trend om compacter te wonen gestopt is?
- dicht op elkaar
- Als je dicht op elkaar woont , dan heb je sneller last van elkaar.
- duur
- De groep die te duur woont is veel kleiner.
- duurzaam
- Een duurzaam gebouwd huis waarin niet duurzaam wordt gewoond , heeft weinig zin.
- energiezuinig
- Wie toch voor nieuwbouw kiest, vindt het vooral belangrijk om zijn eigen concept te realiseren, zich geen zorgen te moeten maken over latere herstellingswerken en energiezuinig te kunnen wonen .
- fijn
- Ze woont hier fijn , maar kan de maandlasten bijna niet meer betalen.
- goed
- Op hun pamfletten stond: wij wonen hier goed .
- goedkoop
- Duitsers hebben weinig schulden en wonen relatief goedkoop .
- gratis
- De huiseigenaar vermijdt duizenden euro's leegstandtaks en wij kunnen gratis wonen .
- groot
- Ze wil groter wonen als ze zwanger is.
- illegaal
- Soms wonen ze illegaal in Europa en durven niet te reizen.
- klein
- De trend wordt dat mensen kleiner gaan wonen .
- legaal
- Jarenlang woonde hij legaal in Zutphen.
- lekker
- Ze gaan op reis en uit eten, ze willen lekker wonen .
- mooi
- Wij wonen heel mooi en we leven leuk.
- prettig
- Maar erg rouwig is hij niet, hij woonde er de laatste tijd al minder prettig .
- prima
- Niet echt pittoresk, maar „ ik woon hier prima , ik kan hier goed werken”.
- ruim
- De Belg woont gemiddeld ook erg ruim .
- rustig
- Wij wilden even rustig wonen , dus we zouden een ander pand gaan kraken.
- veilig
- Studenten vragen geen luxe, ze willen wel veilig wonen .
- zelfstandig
- Johnny (20) wil graag volledig zelfstandig wonen .
iemand of iets is zo (ergens) gehuisvest of gevestigd- Wij wonen heel mooi en we leven leuk.
- (meer voorbeelden)
- 3iemand of iets woont in iemand of iets
- angst
- Die zei : angst woont in je hoofd .
- God
- God woont nu " in de harten van de mensen " .
- hart
- God woont nu " in de harten van de mensen " .
- hoofd
- U zei eerder eens dat de censor in uw hoofd woont .
- ons
- God is de stille getuige die in ons woont .
iemand of iets is voortdurend in iemand of iets aanwezig- God woont nu " in de harten van de mensen " .
- (meer voorbeelden)
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? Het gaat hier om zogenaamde semantische of logische subjecten bij het hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In Woordcombinaties geven we de zogenaamde semantische of logische objecten bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? In de relatie 'subject bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische subject bij een hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In de relatie 'object bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische object bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: meewerkend voorwerp, e.d. Wie of wat is als ontvanger, belanghebbende of ondervinder betrokken bij de handeling of werking van het verbum? Er kunnen verschillende types indirect object
onderscheiden worden (zie Indirect object (taaladvies.net)
Deze zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Nederlandse term: voorzetselvoorwerp. Het voorzetselobject of voorzetselvoorwerp is een aanvulling bij een verbum met een vaste prepositie. Adverbiale bepalingen kunnen ook ingeleid worden door een prepositie, maar in bepalingen zijn de preposities variabeler. Vergelijk:
hij wacht op zijn broer (voorzetselobject)
vs.
hij wacht op het perron, in de kamer, bij de ingang (bepaling van plaats)
Zegt iets over het subject of object in combinatie met het verbum. In de Nederlandse grammatica’s onderscheidt men een aantal zinsdelen die iets over het subject of object zeggen, met name het naamwoordelijk deel van het gezegde of predicaatsnomen bij copulae (koppelwerkwoorden) en de bepaling van gesteldheid bij zelfstandige verba. Voorbeelden:
hij is moe (naamwoordelijk deel van het gezegde)
het viel me zwaar (naamwoordelijk deel van het gezegde)
ik vind hem een schat (bepaling van gesteldheid)
hij werkt daar als portier (bepaling van gesteldheid)
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, ….?
Bijwoordelijke bepalingen kunnen in de zin vaak, maar niet altijd weggelaten worden. Vergelijk:
ze leest een boek in bed (weglaatbare of optionele bepaling)
vs.
ze woont in Brussel (niet-weglaatbare of niet-optionele bepaling)
Niet-optionele bepalingen worden ook wel complementen genoemd. Voor subtypes naar betekenis (bv. plaats, richting, …) zie: ANS | 20.10 Bijwoordelijke bepalingen (ivdnt.org). De subtypes worden hier in de regel niet onderscheiden, maar waar dat wel nodig is voor de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak, doen we dat wel.
Zinsdelen kunnen niet alleen woorden of woordgroepen zijn, maar ook bijzinnen of beknopte bijzinnen (bijzinnen zonder subject en verbum finitum).
Voorbeelden:
ik accepteer dat het zo is (bijzin)
hij vroeg of we kwamen (bijzin)
ik weet wie het gedaan heeft (bijzin)
hij vroeg ons om te komen (beknopte bijzin)
hij probeerde te vluchten (beknopte bijzin)
Sommige verba worden vaker met (beknopte) bijzinnen gecombineerd dan andere.
Ook substantieven kunnen een (beknopte) bijzin als bepaling hebben:
een kind om te zoenen (beknopte bijzin)
De (beknopte) bijzinnen kunnen verschillende syntactische functies in een zin of zinsdeel vervullen (subject, object, bepaling, enz.). In ik accepteer dat het zo is, bijvoorbeeld, is dat het zo is een objectszin. Voor het maken van combinaties, is de functie hier minder van belang. Belangrijker is de juiste keuze van het inleidende woord (dat, of, om enz. ). Voor het gebruiksgemak geven we in deze rubriek daarom een overzicht per inleidend woord.
Nederlandse term: hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord. Een verbum auxiliare of hulpwerkwoord ‘helpt’ het hoofdwerkwoord in zinnen met meer dan een verbum. Het wordt onder andere gebruikt voor het uitdrukken van tijd, modaliteit (hoe ziet de spreker de verhouding tussen de mededeling en de werkelijkheid?), passief en causaliteit (het doen plaatsvinden van een handeling of werking). Behalve de verba die traditioneel tot de verba auxiliare gerekend worden, zijn er nog andere groepsvormende werkwoorden die een verbinding met het hoofdverbum aangaan, bijvoorbeeld proberen, vallen, beginnen. Zie ANS | 18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden (ivdnt.org) Voorbeelden:
verba auxiliare:
ik heb mij vergist (tijd)
hij is gekomen (tijd)
de patiënt is/wordt behandeld door de arts (passief)
je moet dat accepteren (modaliteit)
ik kan dat niet accepteren (modaliteit)
ik laat mijn huis schilderen (causaliteit)
de zon doet de temperatuur stijgen (causaliteit)
andere groepsvormende verba:
hij probeert te komen
dat valt te bezien
het begint te regenen
Alle verba kunnen vervoegd worden en veel verba kunnen gepassiveerd worden. De verba auxiliari van tijd worden getoond als u klikt op ‘vormen’. Hier vermelden we alleen de overige verba auxiliari en groepsvormende verba die opvallend vaak bij bepaalde verba voorkomen, bv. kunnen, moeten + accepteren.
Nederlandse term:
zelfstandig naamwoord
Nederlandse term: voornaamwoord
Nederlandse term: voorzetselgroep
voorbeeld
in + stad kamer …
op + platteland station
Nederlandse term: bijwoord
Nederlandse term: bijvoeglijk naamwoord
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Determinatoren zijn o.a. lidwoorden (de, het, een) en woorden die een hoeveelheid uitdrukken (veel, wat, enkele). De lidwoorden worden gegeven bij de woordvormen naast het trefwoord. In deze lijst met determinatoren staan de overige determinatoren.
Nederlandse termen: voornaamwoord of telwoord
Nederlandse term: telwoord
woordgroep met een prepositie (voorzetsel) of conjunctie (voegwoord). Een conjunctiegroep is bv. een woordgroep ingeleid door als of zoals in vergelijkingen (werken als een paard, een waarheid als een koe).
Nederlandse termen: voorzetsel of voegwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord, deelwoord of telwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden) kunnen ook als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord gebruikt worden. We spreken dan van een [adverbiaal of bijwoordelijk gebruikt adjectief](https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans0802lingtopic.
Specificeert het trefwoord nader.
Specificeert het trefwoord nader.
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe