blussen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
(vaak in het passief)

Agenten probeerden met emmers water de brand te blussen.

Om het vuur te blussen, nam de brandweer een deel van het plafond weg.

Na ongeveer een uur was de brand geblust.

Blus het karkas met de witte wijn en doe er de groenten en aromaten bij.

De brandweer kon de brand snel blussen, waardoor er geen grote materiële schade was.

Water kan zo goed blussen omdat het enorm veel warmte kan opnemen.

Pas tijdens het blussen konden de brandweermannen het huis in.

Gelukkig had hij met brandblusapparaten de brand al geblust.

De brandweer kon de vrachtwagen blussen met schuim.

Het vuur werd niet geblust omdat de brandweer zich bij de demonstranten had aangesloten.

Om de brand te kunnen blussen, moest het grootwatertransport worden afgekondigd.

Brandweerkorpsen moesten wel vaak uitrukken, maar alle branden waren snel geblust.

We hebben brandjes geblust wanneer ze zich voordeden.

Je moet onder andere branden blussen vanuit een helikopter en boeven jagen op zee.

De brand brak uit om half acht, omstreeks half tien was de brand geblust.

Een stal van die omvang, dat is niet te blussen, zei de brandweer.

Ze klommen in de wagens, pasten de kleding en blusten een heus vuur.

Het onderzoek sluit uit dat de explosies zijn verergerd doordat er met water is geblust.

Dit blusmiddel is uitstekend geschikt om een begin van brand in de camper te blussen.

De duinen branden wel vaker, maar dat zijn kleine brandjes die snel geblust zijn.

Het blussen van dergelijke branden in stro- en hooistapels neemt heel wat uren in beslag.

Een partij stro in de stal vatte vuur, maar de landbouwer kon de vlammen zelf blussen.

De brand lijkt geblust, maar waar het om gaat is wat er achterblijft tussen de rokende puinhopen.

Ze waren toen het vliegtuig aan het blussen.

De minister-president wilde alvast het brandje dat rond zijn babbelzieke adviseur was ontstaan, blussen.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

brandweer

brandweerman

water

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

auto

brand

brandje

vlam

vuur

wagen

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

snel

volledig

prepositiegroep

met:

brandblusser

emmer water

schuim

tuinslang

water

wijn

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij blussen?

beginnen

blijven

gaan

helpen

komen

krijgen

kunnen

moeten

proberen

staan

(1 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.