trakteren

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
(vaak in het passief)

Trakteer je collega' s op taart of witte wijn.

Ik zal hem op een goeie pint trakteren.

Het hele dorp werd getrakteerd op taart.

Hij heeft ons op een ijsje getrakteerd.

De mensen worden getrakteerd op een boeiende show.

Hij kan geen pas doen of wordt getrakteerd op een fluitconcert.

Elke poging tot nuance werd getrakteerd op boegeroep.

Ik zal hem trakteren op een cocktail of drie als ik hem weer zie.

Ze trakteerde zichzelf op een zak snoep.

De oppositie trakteerde de premier op hoongelach.

De gasten worden ook getrakteerd op een onverwachte confrontatie.

De verzekeraar trakteert zijn aandeelhouder op een stevig dividend.

Ik besluit mezelf op een uitje te trakteren.

Ze trakteerde hen op taart en hield samen met hen een minuut stilte.

Wie daar uitstapt, wordt meteen getrakteerd op een magnifiek uitzicht.

Op school zal de jarige trakteren met vanillewafels, met zoetstof.

De beslissing van de ref, die me ook op een gele kaart trakteerde, was terecht.

De jarige zelf trakteert op taart.

Beleggers worden volop getrakteerd op bedrijfsresultaten.

De asielzoeker verschaft ons zelf een avondje gastvrij asiel en trakteert op soep, vol-au-vent en taart.

Mag een kandidaat die bij de verkiezingen opkomt zijn beste vrienden nog trakteren op een pint op café?

Een freelance medewerker is jarig, en hij trakteert.

Hij trakteerde hen op lekkere frietjes als middagmaal.

Bezoekers worden ook op heel wat lekkers getrakteerd.

Het feit dat ik zelf latino ben geeft uiteindelijk de doorslag en ik word getrakteerd op een drankje.

Ik trakteer

„ Gaan jullie maar thee drinken ", wuift hij . „ Ik trakteer."

subject

Wie of wat (...)?

substantief

club

collega

fan

jarige

stad

vrouw

zaal

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

aanwezige

bevolking

bezoeker

deelnemer

familielid

fan

gast

groep

inwoner

kijker

(12 meer)

pronomen

haar

hem

hen

iedereen

je

me

mezelf

mij

ons

ze

(2 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

gezond

gul

vaak

voortdurend

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

op:

applaus

beeld

bier

boegeroep

champagne

concert

diner

drankje

etentje

gebakje

(10 meer)
met:

drank

glas

taart

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.