confronteren

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
(vaak in het passief)

Ze confronteren ons met de vraag: wie zijn wij echt?

Te allen tijde moet worden vermeden kinderen met geweld te confronteren.

Bent u in uw jeugd zelf geconfronteerd met problemen?

Ik werd geconfronteerd met een diep wantrouwen tussen verschillende groepen.

Film is bij uitstek een geschikt medium om toeschouwers te confronteren met dilemma' s.

Waarom zou ik ze met die pijnlijke herinneringen confronteren?

Zo word je steeds weer geconfronteerd met jezelf.

Ze praten er over de problemen waarmee ze geconfronteerd worden.

Hij wil daarom verschillende onderzoekers, wethouders en bewoners met elkaar confronteren.

Ik doceer natuurkunde door studenten te confronteren met hun eigen ervaringen.

Dan kon de commissie hen daarna misschien confronteren met tegenstrijdige verklaringen.

De vierdejaars hebben wel moeite journalisten te confronteren met hun fouten.

Huisartsen vinden het moeilijk hun patiënten te confronteren met de dood.

Het kostuumdrama doet geen expliciete poging om een actuele kijker te confronteren.

Sterker nog, ik zou ze hard confronteren met hun autoritaire denkbeelden.

Op de laatste dag confronteren de ouders hun kinderen met het vertoonde gedrag.

Ik zal hen blijven confronteren met het feit dat de tijden veranderd zijn.

Allebei confronteren ze de toeschouwer graag met zijn eigen nietigheid.

Er heerst angst bij leidinggevenden om superieuren met slecht nieuws te confronteren.

Als leraar heb je niet alleen de taak je leerlingen met kennis te confronteren.

Zij confronteren het publiek met hun verlangens, hartstochten, angsten en vrijheidsdrang.

Een uitgelezen kans om de topambtenaar en de professor met elkaar te confronteren.

Een geschikte manier om hen met de realiteit te confronteren is de begeleide stage.

Hij zal de politici confronteren met concrete vragen van luisteraars.

Hij had hem wel eens willen confronteren met zijn daden.

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

bedrijf

burger

jongere

kijker

kind

land

mens

ouder

publiek

school

(1 meer)

pronomen

elkaar

haar

hem

hen

het

je

me

mij

ons

u

(1 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

constant

dagelijks

direct

hard

keihard

momenteel

onverhoeds

persoonlijk

pijnlijk

plots

(5 meer)

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

met:

agressie

beeld

bezuiniging

crisis

dilemma

feit

gedrag

gevolg

geweld

groep

(14 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.