apparatuur

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Hij verkocht medische apparatuur en werd miljonair.

Mijn keuken staat vol met apparatuur.

In de tuin van de familie Zhang [...] staat apparatuur om radioactiviteit in de lucht en in het rivierwater te meten.

Je stelt de apparatuur af en je controleert en meet of alles goed werkt.

Hij neemt apparatuur mee voor wetenschappelijk onderzoek.

In het nieuwe ziekenhuis zijn 23 operatiekwartieren ingericht met de nieuwste technologische apparatuur.

Voordat de auto de weg op kan dient alle apparatuur goedgekeurd, getest en geijkt te zijn.

Je leert niet alleen de knepen van het vak, maar ook de technische vaardigheden om die apparatuur te bedienen.

En er is een oplaadpunt voor elektronische apparatuur.

Onze apparatuur maakt heel veel mogelijk.

Het bedrijf heeft 75.000 werknemers en levert apparatuur aan de telecomsector.

Steden en gemeenten kunnen de apparatuur inzetten voor controles en verkeerssturing.

De apparatuur waar wij mee werken bestaat uit fietsen, steppers, roeiers, loopbanden en cross trainers.

In het slechtste scenario werkt de apparatuur helemaal niet meer.

Na de plaatsing op het terrein en bijbehorende kabelwerken wordt de nieuwe apparatuur nog aangesloten, geconfigureerd en getest.

Een mensenleven, zo lang kan elektronische apparatuur gebruikt worden.

Een deel van de problemen is het gevolg van verouderde apparatuur en software.

Nu werkt ze in een splinternieuw laboratorium met allerlei computergestuurde apparatuur.

Hij heeft schulden, doordat hij op afbetaling te dure apparatuur heeft aangeschaft.

Met gevoelige apparatuur kun je zo bepalen hoe het magneetveld toen was.

Wil je extra zekerheid voor je kostbare apparatuur?

Voor die tests heb je peperdure apparatuur nodig.

Ondanks alle technische apparatuur heeft de inrichting een huiselijke uitstraling.

Alle apparatuur voor dringende medische hulpverlening is aanwezig in de revalidatiezaal.

Moeten de bioscopen alweer nieuwe apparatuur kopen?

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben apparatuur als subject?

bestaan uit

komen

maken

staan

werken

object bij

Welke werkwoorden hebben apparatuur als object?

aankopen

aanschaffen

aansluiten

afstellen

bedienen

beschermen

bouwen

gebruiken

in beslag nemen

inbouwen

(17 meer)

determinator

substantief

soort

pronomen of numerale

alle

dergelijke

geen

meer

veel

bepaling voor "apparatuur"

adjectief, participium of numerale

aangesloten

analoog

ander

audiovisueel

benodigd

bepaald

beschikbaar

best

bestaand

beter

(40 meer)

bepaling na "apparatuur"

prepositiegroep of conjunctiegroep

voor

aan:

boord

in:

huis

bijzin ingeleid door

die

waarmee

om te

"apparatuur" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

door

met

met behulp van

via

"apparatuur" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

de aanschaf van apparatuur

de fabrikant van apparatuur

het gebruik van apparatuur

investeringen in apparatuur

schade aan apparatuur

vol met apparatuur

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met apparatuur?

programmatuur

software

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.