controleren

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

De deelnemer dient deze bescheiden te controleren en te bewaren.

Burgers moeten actief worden uitgenodigd om de macht te controleren.

We moeten wel even controleren of we geen fout hebben gemaakt.

Er is toch wel geld om die brug regelmatig te controleren?

Werknemers zouden zelf beter kunnen controleren of zij niet worden onderbetaald.

In vechtscheidingen worden vaak beschuldigingen geuit die moeilijk te controleren zijn.

Hoeveel slachtoffers er vielen, valt op dit ogenblik moeilijk te controleren.

De politie zet honderden agenten in om op 900 locaties te controleren.

Inbrekers bellen soms om te controleren of iemand thuis is.

Werkgevers wantrouwen thuiswerk omdat het moeilijker te controleren valt.

Hoe vaak moet ik laten controleren of de schoentjes nog goed passen?

De werkgever heeft het recht te controleren of een werknemer echt ziek is.

Tijd om te controleren of de schapen iets mankeert, is er niet.

Agenten die' s avonds niet kunnen controleren of fietsers met licht rijden.

Gedurende een korte wapenstilstand kreeg technisch personeel de kans om de dam te controleren.

Ook zegt de woordvoerder dat de fiscus meerdere mogelijkheden heeft om leaserijders te controleren.

De accountant van de franchisevereniging zou voldoende mogelijkheden hebben om de cijfers te controleren.

Luchtvaartmaatschappijen moeten hun passagiers steeds strenger controleren.

Ze zei als minister niet continu te kunnen controleren of haar opdrachten wel worden uitgevoerd.

Burgers moeten het beleid en de bestuurders kunnen controleren.

De patiënt kan intussen zijn gegevens niet controleren.

De lokale journalist heeft als taak de macht te controleren.

De agenten besloten om de wagen en zijn bestuurder te controleren.

Teams van specialisten moeten alle huizen afgaan om te controleren of ze nog wel bewoonbaar zijn.

Een slimme overheid tracht creativiteit te stimuleren en deze niet te controleren.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

accountant

agent

arbeidsinspectie

bedrijf

belastingdienst

commissie

dienst

docent

familie

groep

(14 meer)

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

bank

bedrijf

beleid

bestuurder

boeken

emotie

feit

gebied

gegevens

grens

(12 meer)

pronomen

alles

dat

die

dit

elkaar

hem

hen

het

iedereen

ze

(2 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

altijd

dagelijks

jaarlijks

nooit

regelmatig

steeds

vaak

voortdurend

actief

extra

goed

grondig

intensief

moeilijk

nauwgezet

nauwkeurig

onvoldoende

scherp

(8 meer)

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

op:

aanwezigheid

alcohol

besmetting

bezit

brandveiligheid

doping

drugs

echtheid

fraude

gebruik

(9 meer)

bijzin ingeleid door

waar

wat

welk

wie

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met controleren?

goedkeuren

sanctioneren

bijzin ingeleid door

of

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.