beschuldigen

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Haar familie had haar man er valselijk van beschuldigd haar gekidnapt te hebben.

Want ze heeft hem nooit beschuldigd.

Zij wordt beschuldigd van moord op haar zoontje.

Een medewerkster van zijn denktank beschuldigt hem van seksuele intimidatie.

De aanklager beschuldigt de verdachten van dood door schuld.

Een handvol vrouwen beschuldigt hem van seksueel misbruik.

Een van hen beschuldigt de universiteit nu van gender-discriminatie.

Een van Kees' buren beschuldigt hem van smaad en laster.

Mijn werkgever beschuldigt me van het voeren van een bedrijf binnen een bedrijf.

Hij beschuldigt hem van corruptie en zelfverrijking.

Je hebt bewijzen nodig als je mensen beschuldigt van fraude.

Hij beschuldigt haar van contacten met andere mannen.

Deze agent in burger beschuldigt H. van mishandeling.

Hij ontmoette de man die hem nu beschuldigt op de werkzaal.

Politici uit beide partijen beschuldigde hij van corruptie.

Hij beschuldigde hem onder meer van corruptie.

Hij beschuldigde een van hen van racisme.

Op de bewuste zaterdag beschuldigde hij zijn vriendin ervan dat ze vreemdging.

Uiteraard beschuldigde hij zijn critici van domheid en pretentie.

Hij beschuldigde haar van partijdigheid voor de coalitie.

Hij beschuldigde de beweging van terroristische activiteiten.

Ze beschuldigde hem onder meer van racisme.

Zij beschuldigen hem van racisme, maar waren zelf allen wit.

Beide partijen beschuldigen elkaar ervan het bestand te hebben geschonden.

De twee ontkennen allebei en beschuldigen elkaar van de fraude.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

Mensenrechtenorganisatie

aanhanger

aanklager

criticus

oppositie

oppositiepartij

rebel

tegenstander

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

autoriteit

bank

journalist

leger

man

media

minister

politicus

politie

premier

(5 meer)

pronomen

elkaar

iedereen

iemand

niemand

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

formeel

herhaaldelijk

impliciet

officieel

onterecht

openlijk

vaak

vals

valselijk

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

van:

aanranding

betrokkenheid

corruptie

diefstal

fraude

gedrag

geweld

intimidatie

kindermisbruik

leugen

(12 meer)

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij beschuldigen?

blijven

gaan

kunnen

mogen

willen

zullen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.