wassen (reinigen)

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Hij moest zich wassen in een emmer water.

Ze zou in de tussentijd wel de handen hebben gewassen.

Door uw handen goed te wassen, voorkomt u dat bacteriën worden overgebracht.

Ik plaste, waste de handen met zeep en ging maar weer eens.

De betrokken bedrijven en landen blijven hun handen in onschuld wassen.

Men gaat zich ritueel wassen, preken of op bedevaart.

Veel mensen wassen zich voor ze naar de massage komen.

Je kunt onderweg je kleren (laten) wassen.

Geïntegreerde kledingmachines zullen onze kleren wassen, drogen, strijken, opvouwen en netjes sorteren.

Vroeger had je wasmiddelen die witter dan wit wasten.

De handen werden in onschuld gewassen, de waarschuwingen met een breed gebaar weggewuifd.

Aardappelen schillen, groenten wassen, vlees kruiden.

Die zwegen, wasten de handen in onschuld en keken de andere kant uit.

Delicaat ondergoed en dun ondergoed met een metalen beugel erin kun je het beste met de hand wassen.

Door je elke dag met zeep te wassen, tast je de beschermende hoorncellaag aan.

Zo zou men bijvoorbeeld veel vaker zijn handen moeten wassen.

De bejaarden worden nu op hun kamer met de hand gewassen.

De badkamer in, zich wassen, kleren aantrekken.

Bezoekers kunnen zich `louteren ' door langs de beelden te strijken en de handen te wassen.

Onder begeleiding leerde ze er zich wassen, aankleden en voeden.

Ze moeten hun handen en voeten wassen voor het avondgebed.

Mijn moeder waste indertijd de kleren van de Franse soldaten.

We wassen onze kleding op de hand en ruziën over verloren spullen.

Hun lichamen zitten onder de schimmels omdat hun kleren nauwelijks worden gewassen.

Het lichaam wordt eerst gewassen en in een kleed gewikkeld.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

kind

mens

moeder

paus

speler

vrouw

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

auto

borden

gezicht

gordijnen

groente

haar

handen

kind

kleding

kleren

(9 meer)

pronomen

alles

die

haar

hem

het

je

jezelf

me

ons

ze

(2 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

dagelijks

eerst

even

goed

grondig

meer

nooit

regelmatig

ritueel

schoon

(5 meer)

prepositiegroep

met:

hand

shampoo

washandje

wasmiddel

water

zeep

in:

machine

rivier

teil

teiltje

wasmachine

water

na:

bezoek

buitenspelen

contact

toiletbezoek

wc-bezoek

op:

temperatuur

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij wassen?

gaan

komen

kunnen

laten

moeten

mogen

staan

willen

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met wassen?

aankleden

drogen

kammen

kleden

plassen

strijken

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

iemand (flink) de oren wassen

zijn handen in onschuld wassen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.