wantrouwen

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Ik begrijp jullie wantrouwen.

Het wantrouwen regeert: allemaal houden ze elkaar scherp in de gaten.

Onder de bevolking leefde een groot wantrouwen.

Dat levert veel wantrouwen op binnen een organisatie.

Onder gevangenen was een sfeer van wantrouwen.

Machteloosheid wakkert wantrouwen aan, wat weer leidt tot frustratie en angst.

Marc hoopt op rust, maar hij wordt met wantrouwen ontvangen.

Een motie van wantrouwen kreeg gisteravond geen meerderheid.

Veel bureaucratie komt voort uit wantrouwen en onzekerheid.

Vanuit de VS ziet men dat met wantrouwen en onbegrip gebeuren.

Het wantrouwen richting de AIVD komt niet uit de lucht vallen.

Ze hebben een gezonde dosis wantrouwen bewaard.

Dat heeft wantrouwen gecreëerd. '

Tegenwoordig lijkt er een soort wantrouwen te bestaan tegenover verzonnen verhalen.

Hij koestert sindsdien ook een groot wantrouwen tegenover de pers.

De uitkomst van die stress-test roept ook wantrouwen op.

Er was onbegrip, maar wantrouwen overheerste.

Dat deed hij niet uit burgerlijke braafheid, maar juist uit wantrouwen.

Vergroot die controledrift het onderlinge wantrouwen niet?

In New York is er veel minder wantrouwen naar migranten.

Haar toon bleef vriendelijk, maar er klonk toch enig wantrouwen in door.

Zulke gebeurtenissen versterken het wantrouwen tegen instituties.

Het wantrouwen tegenover Westminster nam alleen maar toe.

Is het wantrouwen daarmee weg?

Tot op het einde van de productie voelde ik hun wantrouwen.

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.