afspraak

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

De afspraak was: we laten elkaar met rust.

Ik belde het ziekenhuis en zegde de afspraak af.

Zouden de werkgevers zich aan de afspraken houden?

En dus is het beter om goede afspraken te maken.

Op 31 maart annuleerde hij een afspraak op het allerlaatste moment, om vervolgens geen nieuwe datum voor te stellen.

We hebben daar heel duidelijke afspraken over.

Na drie weken chatten volgde hun eerste afspraak.

Nu plan ik gewoon meteen een afspraak met ze in.

Maar de afspraak is verzet.

De partners legden afspraken vast in een overeenkomst.

Dat zou dan gebeuren via een convenant met bindende afspraken.

Huisbezoeken gebeuren in regel alleen op afspraak en op de daartoe vooorziene dagen.

Voor gas zijn er geen concrete afspraken gemaakt.

We kregen pas in oktober een afspraak in het ziekenhuis.

Hij heeft nog vijf andere afspraken vandaag, zegt Jaspers.

Het staat de partijen vrij om andere afspraken te maken.

Het kabinet wil daarover tot afspraken komen met de gemeenten.

Deze lunch is een van de laatste afspraken in haar agenda.

Hij werd onvoorspelbaar, miste afspraken of weigerde te spelen.

Als alle landen hun afspraken nakomen, is er geen probleem.

Partijen kunnen na telefonische afspraak met de griffie inzage krijgen.

Ze stellen hun afspraken op schrift en tekenen daarvoor.

Hij zegde de afspraken eenzijdig op.

Een nieuwe afspraak wordt gepland op 7 mei.

Dwingende afspraken zijn er daarover niet binnen de federale meerderheid.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben afspraak als subject?

aflopen

bestaan

doorgaan

gelden

inhouden

komen

liggen

lopen

luiden

staan

(7 meer)

object bij

Welke werkwoorden hebben afspraak als object?

aanpassen

afzeggen

annuleren

betreffen

bevatten

bevestigen

geven

halen

hebben

herzien

(31 meer)

determinator

substantief

een aantal

een paar

een reeks

soort

pronomen of numerale

alle

dergelijke

elke

ene

enkele

geen

iedere

meer

minder

sommige

(2 meer)

bepaling voor "afspraak"

adjectief, participium of numerale

Europees

aanvullend

ander

apart

belangrijk

bepaald

bestaand

bilateraal

bindend

collectief

(60 meer)

te-inf

te maken

bepaling na "afspraak"

prepositiegroep of conjunctiegroep

bij:

balie

chirurg

dokter

gemeente

huisarts

kapper

specialist

tandarts

binnen:

EU

coalitie

familie

regering

in:

agenda

cao

regeerakkoord

sector

ziekenhuis

met:

Europa

arts

bank

bedrijf

dokter

fiscus

gemeente

huisarts

klant

overheid

(2 meer)
om:

uur

op:

gebied

hoofdlijn

papier

spreekuur

vrijdag

over:

financiering

gebruik

kind

manier

prijs

samenwerking

uitvoering

verdeling

wijze

zaak

rond:

kind

tussen:

land

partij

partner

uit:

klimaatakkoord

regeerakkoord

verleden

voor:

behandeling

bezoek

controle

gesprek

interview

ontmoeting

termijn

vaccinatie

bijzin ingeleid door

(om) te

"afspraak" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie en postpositie

tegen de afspraken in

tussen de afspraken door

"afspraak" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

afhankelijk van de afspraken

alleen op afspraak

altijd op de afspraak

de plaats van afspraak

de plek van afspraak

de uitvoering van de afspraken

enkel na afspraak

niet op de afspraak

niet volgens de afspraak

ook op afspraak

(5 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met afspraak?

maatregel

overeenkomst

regel

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

afspraak geven

afspraak met de geschiedenis

[een, zijn] afspraak met [de geschiedenis, de toekomst, ...] missen

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.