concert

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Op 7 en 8 juni geeft Paul McCartney concerten in de Ziggo Dome in Amsterdam.

Maar wacht eens even... dat concert is toch niet uitverkocht?

In onze agenda staan al concerten voor 2018.

Rond de tent klinkt een concert van dierengeluiden.

Want hoe krijg je jongeren dan wél naar klassieke concerten?

In 1983 bezocht hij het concert van Bowie in Rotterdam.

Meer dan 60.000 mensen wonen de concerten bij.

Vijf jaar geleden gaf ze ook al een concert in Amsterdam.

Rihanna hebben wij er niet in gehoord, maar zwoel en tropisch klonk het concert wel.

Het concert werd afgelast, de man aangehouden.

Ze gaan nog altijd samen naar klassieke concerten.

Het concert in de Amsterdam Arena verkocht op twintig minuten uit.

We kunnen concerten geven, samen met andere muzikanten.

Beyoncé vroeg tijdens een concert om een minuut stilte voor Martin.

Het eerste concert van een tournee, zo bleek.

Iedere zondag zijn er live concerten.

Het concert begint te laat, ik voel me ongemakkelijk.

Vanaf half september staan er opnieuw concerten in Amerika gepland, die voorlopig niet zijn afgezegd.

De zangeres annuleert daarom haar concert van komende zaterdag in de Lotto Arena.

Ik dirigeer elk concert alsof het het laatste is.

En daarnaast pik ik graag een concert mee.

Onze muziekkapel opent elk concert met de Brabançonne, dus de melodie zat uiteraard al in onze vingers.

Elke zondag organiseren NRC en het Conservatorium concerten in het NRC Café.

Deze maand toert hij door Nederland met een reeks gedurfde concerten.

Niet zelden werden ook concerten gegeven voor het goede doel, bijvoorbeeld het Prins Bernhard Fonds.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben concert als subject?

beginnen

doorgaan

duren

eindigen

gepland staan

in [iemands] agenda staan

klinken

komen

plaatshebben

plaatsvinden

(1 meer)

object bij

Welke werkwoorden hebben concert als object?

aankondigen

afgelasten

afsluiten

afzeggen

annuleren

beginnen

beleven

bezoeken

bijwonen

boeken

(31 meer)

determinator

substantief

aantal

paar

reeks

serie

soort

pronomen of numerale

alle

beide

de meeste

elk

enkele

geen

geen enkel

het ene

ieder

meer

(5 meer)

bepaling voor "concert"

adjectief, participium of numerale

Belgisch

Brandenburgse

Europees

Nederlands

best

bijzonder

buitenlands

eenmalig

eigen

exclusief

(37 meer)

bepaling na "concert"

prepositiegroep of conjunctiegroep

in:

café

concertgebouw

kerk

stad

tournee

zaal

met:

muziek

nummer

orkest

pianist

solist

solo

symfonie

werk

op:

bodem

feest

festival

hoofdpodium

locatie

plek

podium

weide

van:

band

festival

groep

tournee

zanger

zangeres

voor:

goed doel

"concert" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie en postpositie

tussen de concerten door

"concert" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

naar een concert gaan

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met concert?

evenement

festival

tentoonstelling

theatervoorstelling

voorstelling

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.