vliegtuig

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

Het vliegtuig steeg op, en daar kwam de stewardess.

Niet per boot of per auto, maar met het vliegtuig.

De automatische piloot stuurde het vliegtuig.

Hij werd meteen op het vliegtuig naar huis gezet.

Een vliegtuig scheert over de stad.

Een paar jaar geleden wilde ik in Berlijn op mijn vliegtuig stappen.

Hoger dan 5 km kunnen de meeste vliegtuigjes niet komen.

Maar hoe zit het met het elektrische vliegtuig?

Inzittenden van het vliegtuig kwamen uit deze drie landen.

Maar in het vliegtuig terug zat het duo ver uit elkaar.

Maar in het vliegtuig terug zat het duo ver uit elkaar.

Een dag later ben ik op het vliegtuig richting Zuid-Korea gestapt.

Om 10.40 uur vertrekt het vliegtuig vanuit Istanbul.

Als we geland zijn ben ik opgelucht dat ik het vliegtuig kan verlaten.

Hoe kon het dat het vliegtuig daar toch vloog?

Een vliegtuig van Germanwings stort neer in de Franse Alpen.

Hij kon vliegtuigen en auto's uit elkaar halen en weer in elkaar zetten.

Een stuurknuppel bij een echt vliegtuig werkt op dezelfde wijze.

In de toekomst zal steeds vaker met grotere vliegtuigen worden gevlogen.

Nu zitten ze zelfs al in de cockpit van een vliegtuig.

Er zullen dan meer vliegtuigen later op de dag gaan vliegen.

Vroeger waren er geen vliegtuigen, de mensen gingen te voet.

Het vliegtuig zat vol met Catalanen.

Als kind had ze al een grote fascinatie voor havens, vliegtuigen en treinen.

Enkele mannen waren aan de romp van het vliegtuig aan het werken.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben vliegtuig als subject?

blijven

bombarderen

crashen

droppen

gaan

landen

maken

neerstorten

opstijgen

overvliegen

(12 meer)

object bij

Welke werkwoorden hebben vliegtuig als object?

bestellen

besturen

bouwen

gebruiken

halen

inzetten

kapen

leveren

maken

missen

(10 meer)

determinator

substantief

aantal

soort

type

pronomen of numerale

alle

de meeste

elk

geen

geen enkel

meer

minder

veel

bepaling voor "vliegtuig"

adjectief, participium of numerale

Amerikaans

ander

commercieel

eigen

electrisch

geallieerd

gecrasht

gekaapt

groot

klein

(14 meer)

bepaling na "vliegtuig"

adverbium

terug

prepositiegroep of conjunctiegroep

richting

met:

bestemming

hulpgoederen

mens

passagier

naar:

België

Londen

huis

op:

zonne-energie

van:

luchtvaartmaatschappij

president

type

"vliegtuig" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

in

met

per

"vliegtuig" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

aan boord van het vliegtuig

de cockpit van een vliegtuig

de piloot van het vliegtuig

de romp van het vliegtuig

het geluid van vliegtuigen

in een vliegtuig stappen

in het vliegtuig zitten

inzittenden van het vliegtuig

op het vliegtuig stappen

op het vliegtuig zetten

(1 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met vliegtuig?

auto

helikopter

schip

trein

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.