blessure

substantiefprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

De blessure aan zijn hamstrings is niet voldoende geheeld.

De blessure bleef aanslepen en Serena moest zich laten opereren.

Gelukkig blijkt het slechts om een lichte blessure aan de knie te gaan.

Door vermoeidheid loop je makkelijker een blessure op.

Acute blessures worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een val, klap, botsing of een verkeerde beweging.

Een chronische blessure is bijvoorbeeld de ontsteking van een achillespees.

Wie van u heeft dit jaar geen enkele blessure gehad?

Je wordt teruggezet, krijgt een blessure of ziet het gewoon niet meer zitten.

' Zijn blessure evolueert gunstig ', zei ook bondscoach Marc Wilmots.

Als een blessure gepaard gaat met een zwelling moet u warmte vermijden.

Zwelling van de pees duidt altijd op een ernstige blessure.

Blessures horen bij een voetbalcarrière.

De blessure houdt hem uit de Ronde van Vlaanderen.

Je wil niet dat er blessures komen, maar je moet wel de grenzen opzoeken.

De zware blessure kostte hem onder meer deelname aan het WK in Brazilië.

Maar ik denk dat de blessure meevalt.

Te veel en te gauw, daardoor ontstaan die blessures, concludeert hij.

De blessure aan het zitvlak speelde hem gisteren echt wel parten.

Volgens Löw is er een groot risico dat de blessure van Podolski verergert.

Ik zag mezelf wel in een ziekenhuis werken en daar blessures behandelen.

Hij hield er geen ernstige blessures aan over.

Ik wou geen blessures riskeren door oefenmatchen te spelen.

Om blessures te vermijden, deed hij zijn hele leven lang aan blessurepreventie.

Soms heeft je lichaam bepaalde tekortkomingen (denk aan beenlengteverschil) die een blessure kunnen veroorzaken.

Zijn eerste jaar ging in rook op door een aanslepende blessure en een operatie.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben blessure als subject?

aanslepen

betekenen

evolueren

gepaard gaan met

horen bij

houden

[iemand] parten spelen

komen

kosten

maken

(5 meer)

object bij

Welke werkwoorden hebben blessure als object?

behandelen

hebben

krijgen

opleveren

oplopen

opvangen

overhouden

riskeren

veinzen

verergeren

(3 meer)

determinator

substantief

aantal

maand

reeks

soort

week

pronomen of numerale

alle

de meeste

ene

enkele

geen

geen enkele

meer

minder

veel

verschillende

(2 meer)

bepaling voor "blessure"

adjectief, participium of numerale

aanslepend

acuut

chronisch

echt

ernstig

eventueel

groot

hardnekkig

klein

lang

(9 meer)

bepaling na "blessure"

prepositiegroep of conjunctiegroep

aan:

adductoren

hamstring

knie

bij:

hardloper

speler

tennis

van:

doelman

keeper

paard

speler

spits

"blessure" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

bij

door

met

na

vanwege

wegens

zonder

"blessure" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

als gevolg van blessures

de ernst van de blessure

de kans op blessures

de oorzaak van de blessure

het risico op blessures

het voorkomen van blessures

last {hebben, krijgen} van blessures

op de sukkel zijn met blessures

out zijn met blessure

sukkelen met een blessure

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met blessure?

schorsing

ziekte

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.