vergelijken

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
(vaak in het passief)

Gek dat je jezelf zo vergelijkt met anderen.

Ze hebben daarbij cijfers uit verschillende jaren met elkaar vergeleken.

Ook worden de gegevens van korpsen met elkaar vergeleken.

Een domeinnaam op Internet is het beste te vergelijken met een telefoonnummer.

Eigenlijk valt het leven in een azc met niets anders te vergelijken.

Met welke andere bedrijven vergelijkt het bedrijf zich?

De schaalgrootte valt natuurlijk niet te vergelijken met het federale parlement.

De meeste particuliere opleidingen zijn moeilijk te vergelijken met het openbare onderwijs.

De honderd gevolgde tieners vergeleken hun resultaten constant met elkaar.

Vergelijk dat met een reis met de Nederlandse Spoorwegen.

Door dat getal te vergelijken met het topsalaris zou de transparantie toenemen.

Hun niveau is niet meer te vergelijken met dat van twee jaar geleden.

Vergeleken met andere Europeanen blijken Nederlanders een positief volkje.

Op die manier hoeven consumenten geen appelen met peren meer te vergelijken.

Pas daarna kunnen brontekst en vertaling - indirect - met elkaar worden vergeleken.

Je gebruikt dan voorwerpen van constante of bekende grootte om andere mee te vergelijken.

Die rente blijft onbelast en moet u vergelijken met de te betalen boxheffing.

De onderzoekers vergeleken ze met anderen die voor hun ontwikkeling van school afhankelijk waren geweest.

Je zou een zoekmachine kunnen vergelijken met een catalogus in een bibliotheek.

Je kunt het leven goed vergelijken met boksen.

Hij vergeleek zichzelf daarin met een vogel in de rui.

Vergelijk het met de sociale zekerheid, waarvoor onze ouders hebben gevochten.

Je kan het een beetje vergelijken met het legaliseren van cannabis.

Scholen moeten allemaal kwaliteit bieden en mogen daarom, in alle openheid, met elkaar vergeleken worden.

Ze worden vaak met elkaar vergeleken.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

auteur

computer

consument

criticus

krant

mens

onderzoek

onderzoeker

studie

vorsers

(1 meer)

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

DNA

[appels, appelen] met peren

bedrag

beeld

effect

gegevens

groep

kosten

kwaliteit

methode

(12 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

altijd

goed

moeilijk

niet

onderling

snel

vaak

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

met:

aantal

ander

elkaar

gegevens

jaar

kwartaal

land

maand

mens

periode

(3 meer)
bij:

land

rest

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij vergelijken?

kunnen

laten

moeten

vallen

willen

zijn

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.