fluisteren

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
(vaak in het passief)

Iedereen begon opgewonden te fluisteren.

Wat is het geheim dat zij in elkaars oor fluisteren?

Er werd gefluisterd dat zijn restaurant het derde restaurant met een ster zou zijn.

Ik heb hem alleen de naam van ons hotel in z'n oor gefluisterd.

Er wordt gefluisterd over een fusie met Twitter.

'Daar', fluistert ze en pakt mijn arm.

Onze kinderen fluisterden dat het hun mooiste concert ooit was.

Ze waren sober gekleed en ze praatten zacht, bijna fluisterend, tegen elkaar.

De mevrouw tegenover haar zit ineengedoken tegen het tafelblad te fluisteren.

Ik zie sommigen iets tegen hun buur fluisteren of de kerkramen bestuderen.

Mensen zijn stil, er wordt hooguit gefluisterd.

Aangestaard door mannen en vrouwen die pas over hem fluisterden toen hij weer uit zicht was.

In de wandelgangen van het gemeentehuis wordt gefluisterd dat er vanuit het management niet goed wordt geluisterd [...].

Zo nu en dan voorziet hij de film fluisterend van commentaar.

Ik voel haar adem over mijn voorhoofd glijden, haar ronde, Vlaamse stem fluistert zoete leugens in mijn oor.

Er wordt nauwelijks gesproken, alleen af en toe gefluisterd.

Gefluisterd wordt dat hij zijn vlucht heeft gemist omdat hij aan het feesten was.

Andere winkels fluisteren de klanten in het oor dat kortingen ook op één stuk gelden.

'Ik wilde naar de zee komen luisteren', fluistert ze.

Hij wist van de opstand; er werd over gefluisterd, het was onmiskenbaar.

Ze had toegang tot geheime documenten en fluisterde belangrijke economische beslissingen in.

In de andere hoek alle andere partijen die stilletjes ja fluisteren.

Er wordt gefluisterd dat het 19 december zal zijn.

We moeten terug naar de gezelligheid, fluisterde iemand.

De mensen die hun namen fluisteren zijn overigens niet altijd van goede wil.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

kwatong

man

mens

stem

vrouw

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

aanwijzing

ding

naam

woord

pronomen

iets

wat

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

substantief

een beetje

adverbium

opgewonden

zacht

zachtjes

prepositiegroep

in:

oor

wandelgang

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

over:

...

tegen:

...

bijzin ingeleid door

wat

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij fluisteren?

beginnen

horen

bijzin ingeleid door

dat

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.