winkel

substantief

Ja, hij was naar de winkel geweest.

De vrouw kocht in verschillende winkels spullen, maar betaalde die niet.

Morgen, om negen uur, opent de winkel zijn deuren.

De winkel biedt heel wat exclusieve spullen aan.

Het was zondag, alle winkels waren dicht.

De verschillende winkels in het station sloten hun deuren.

Er is nog werk aan de winkel, vindt Geens.

In de tijdelijke winkel, is het aanbod van producten niet zo uitgebreid.

In de nieuwe winkel gaan zeven extra medewerkers aan de slag.

Zelfs een paar winkels openen hun deuren, al is het assortiment karig.

De winkels draaiden samen een omzet van 1.948.882 euro.

Plaatselijke winkels hangen vol met windjacks en lichtbruine afritsbroeken.

In iedere winkel waren minstens zestigduizend items te koop.

Toen hij de winkel probeerde te verlaten, werd de man tegengehouden.

Ook de winkels die alcohol verkochten, moesten dicht.

Zalando is een van de allergrootste online winkels.

Ze wijst naar kinderen die op de grond winkeltje spelen.

Hij bracht spullen bij winkels in de hele regio.

De winkel gaat dicht, een hoofdstuk wordt afgesloten.

In het straatbeeld zal het aantal winkels afnemen.

Een dag later stapte de man weer de winkel binnen.

Alles wordt voor je klaargezet bij een winkel in de buurt, of thuisbezorgd.

Het blad ligt vanaf vandaag in de winkel.

Ze hoeven hun winkel niet meteen te sluiten.

De winkels in de binnenstad waren zaterdag en zondag open.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben winkel als subject?

aanbieden

bestaan

bieden

dichtblijven

dichtgaan

draaien

eruitzien

komen

leegstaan

liggen

(14 meer)

object bij

Welke werkwoorden hebben winkel als object?

beginnen

bevoorraden

bezoeken

bouwen

dichtdoen

draaiende houden

exploiteren

huren

inrichten

krijgen

(14 meer)

determinator

substantief

aantal

handvol

paar

soort

tientallen

type

pronomen of numerale

alle

elke

ene

enig

enkel

geen

ieder

meer

meest

sommige

(2 meer)

bepaling voor "winkel"

adjectief, participium of numerale

ander

biologisch

duur

echt

eigen

fysiek

gespecialiseerd

gewoon

goedkoop

groot

(11 meer)

bepaling na "winkel"

prepositiegroep of conjunctiegroep

in:

Amsterdam

binnenstad

branche

buurt

centrum

omgeving

stad

stadscentrum

straat

wijk

(1 meer)
met:

assortiment

product

van:

Delhaize

keten

merk

tankstation

vader

"winkel" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

achter

achterin

boven

buiten

door

in

langs

naar

vanuit

via

(1 meer)

postpositie

binnen

in

"winkel" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

de eigenaar van de winkel

de omzet van een winkel

de prijzen in de winkels

in de winkel kopen

in de winkel liggen

naar de winkel gaan

nu in de winkel

vanaf vandaag in de winkel

werk aan de winkel

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met winkel?

bedrijf

café

horecazaak

kantoor

restaurant

school

supermarkt

warenhuis

woning

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.