vinger

substantief

Zijn vinger bewoog onwillekeurig.

De iPad ligt vlak bij hem, zonder vette vingers.

De man verbrandde er lelijk zijn vingers aan.

Er gingen erg veel vingers de lucht in.

Het scherm dat merkt of je één of meerdere vingers gebruikt.

Volgens de auteurs voorkomt u zo dat de fotopagina's worden besmeurd met vieze vingers.

Desondanks blijf ik, tussen mijn vingers door, toch kijken.

Ik typ blind en met tien vingers.

Het resultaat is dan vaak een klein maar pijnlijk wondje aan de vinger.

Maak van je hand een vuist en strek vervolgens de vingers

Rolf schuift van de bank af en pakt met zijn stramme vingers een lepel.

Misschien moet ik maar leren leven met twee handen zonder vingers.

Ze spreidt haar vingers.

De meeste vingers gaan omhoog.

De vinger van de onderzoeker gaat langs de rijen cijfers.

Zelf stopte ik een vinger in mijn oor, bij wijze van bescherming.

Aan de vingers van de marktkoopman fonkelen gouden ringen.

Hij kon hem niet bereiken en deed met trillende vingers dan toch de brief open.

Maar de minister wil er haar vingers niet aan branden.

Wanneer een deurschuif opengaat, priemen ze hun vingers erdoor.

Ik stak van de weeromstuit twee vingers van mijn rechterhand omhoog.

Ik telde twee tot vijf opgestoken vingers.

Het enige wat ik er aan heb overgehouden zijn een paar stijve en licht gekromde vingers.

Ik kijk zondag, met gekruiste vingers.

Dat kun je op je vingers natellen.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben vinger als subject?

bewegen

de lucht in gaan

gaan

glijden

raken

spelen

vinden

wijzen

object bij

Welke werkwoorden hebben vinger als object?

afhakken

aflikken

afsnijden

amputeren

bewegen

branden

breken

brengen

dopen

drukken

(21 meer)

determinator

substantief

paar

pronomen of numerale

alle

de meeste

elke

enkele

meer

meerdere

veel

bepaling voor "vinger"

adjectief, participium of numerale

afgehakt

ander

bloedend

eigen

gebroken

gekruist

gespreid

gestrekt

klein

kleverig

(13 meer)

bepaling na "vinger"

prepositiegroep of conjunctiegroep

van

"vinger" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

aan

om

tussen

zonder

prepositie en postpositie

tussen iemands vingers door

"vinger" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

het topje van iemands vinger

met [de, zijn] vingers knippen

met tien vingers [tikken, typen]

op zijn vingers fluiten

op zijn vingers tellen

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

de (beschuldigende) vinger wijst naar iemand of iets

[de, een] vinger aan de pols houden

de vinger op de knip houden

de vinger op de wonde leggen

de vinger op de [zere, gevoelige] plek leggen

de vinger op iets leggen

de vingers kruisen

de vinger van de knip halen

dode vinger

duimen en vingers aflikken (bij iets)

(39 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.