man

substantief

De man draagt een stropdas.

Ze ontmoette haar man toen ze 21 was, negen maanden later werd haar zoon geboren.

De man gaf zijn presentatie met de baby op zijn buik in een draagdoek.

Een bejaarde man komt het café binnen.

Het Russische leger vocht tot de laatste man.

De man aan de kassa vraagt of het een cadeautje is.

Een stukje verderop is een aantal mannen aan het werk op een perron.

Voetbal is er een gevecht van man tot man.

We hopen dat hij de man voor de job kan zijn.

De politie heeft 15 mannen opgepakt voor verhoor.

De kleine man moet meer belastingen betalen om het tekort aan belastinggeld te dekken.

Als publieke figuur is hij meer een man van daden dan van woorden.

Gisteren liep hij als vrij man de rechtszaal uit.

Een foto van haar overleden man heeft ze niet.

Een bejaarde man komt het café binnen.

Met een achterstand van 25 seconden is er nog geen man overboord voor het eindklassement.

Hij is een vlotte prater en een man van het volk.

De verkoper was een man van weinig woorden.

Hij is voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Hey, doe effe normaal man.

Marzoli werkt hier samen met haar man en schoonmoeder.

In zijn normale bestaan is Herman een heel gewone man.

Ze ontkent dat haar man van de fraude wist.

De Nederlandse mannen verloren in de halve finale teleurstellend met 3-1 van België.

De politie zocht met man en macht naar de vrouw.

Betekenissen

object bij

Welke werkwoorden hebben man als object?

aanhouden

aanspreken

aantreffen

arresteren

betrappen

brengen

doden

doodschieten

helpen

herkennen

(30 meer)

determinator

substantief

aandeel

aantal

bende

generatie

groep

hand(je)vol

paar

percentage

procent

reeks

(5 meer)

pronomen of numerale

alle

beide

de meeste

die ene

elke

enkele

geen

iedere

meer

meerdere

(4 meer)

bepaling voor "man"

adjectief, participium of numerale

aardig

ander

bejaard

belangrijk

blank

echt

eerste

enig

financieel

gemaskerd

(31 meer)

te-inf

te kloppen

bepaling na "man"

substantief

personeel

politie

publiek

adjectief of participium

jong

oud

prepositiegroep of conjunctiegroep

aan:

tafel

top

achter:

scherm

stuur

succes

als:

kostwinner

vader

in:

auto

huis

koers

kwestie

leven

pak

straat

uniform

vorm

zaal

(1 meer)
met:

accent

achtergrond

baard

blik

bril

ervaring

geld

geweer

gezicht

gezicht

(13 meer)
op:

aarde

fiets

foto

leeftijd

plaats

podium

straat

veld

uit:

dorp

stad

van:

actie

afkomst

daad

droom

eer

generatie

groep

jaar

klok

komaf

(12 meer)
voor:

job

zonder:

gezicht

vrouw

"man" in adpositiegroep of conjunctiegroep

prepositie of conjunctie

de

per

prepositie en postpositie

op de man af

op ... man na

"man" in adpositiegroep of conjunctiegroep bij een ander woord

aan de man brengen

aan de man komen

gelijkheid tussen man en vrouw

gelijkheid van man en vrouw

het verschil tussen mannen en vrouwen

in tegenstelling tot mannen

in vergelijking met mannen

man tegen man

op de man spelen

van man tot man

(2 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met man?

man en macht

man en muis

man en paard

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

als de drank is in de man, is de wijsheid in de kan

als de nood aan de man komt

anderhalve man en een paardenkop

de jongens van de mannen scheiden

de juiste man op [de juiste plaats, de juiste plek, het juiste moment]

de liefde van de man gaat door de maag

de man des huizes

de man zijn van

de man zijn voor

de zieke man van [Europa, ...]

(10 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.