eten

werkwoord

Vanavond komen vrienden eten en ik heb ze fazant beloofd.

Je kiest niet van de kaart, maar je eet gewoon wat de pot schaft.

Steeds meer consumenten eten regelmatig een hapje buiten de deur.

Een wolf kan zo'n 10 kilogram vlees eten.

En als ze iets toegeschoven kregen, was dat bijna niet te eten.

Ze eten zich dik en rond, graven een hol en gaan in hun winterslaap.

Gesneden snijbonen kunt u het beste dezelfde dag nog eten.

Ik zat als recruiter uit mijn neus te eten, want ik kon niemand meer aannemen.

De bio-industrie behandelt dieren slecht, en toch blijven we vlees eten.

Een keer per week gaan ze uit eten of naar de film.

Wie biovoeding wil of glutenvrij moet eten van de dokter, kan bij ons terecht.

Laat de kaas niet van uw brood eten.

Hij waarschuwt atleten wel dat ze moeten uitkijken met wat ze eten en drinken.

Hoe kun je ervoor zorgen dat arme mensen gezond eten?

Mijn zoontje zegt zelf nu ook wel eens tegen zijn vrienden: 'Met mond dicht eten graag!'

Onbeperkt pannenkoeken eten voor 19 euro, met het hele gezin.

[...] Bij ons thuis is het nu zo schoon, dat je van de vloer kunt eten.

Na het speeluur krijgen de honden te eten.

Na de varkenspest ben ik thuis vegetarisch gaan eten, met als gevolg dat ik vaker buitenshuis at.

Veel journalisten hebben ook geen kaas gegeten van wielrennen.

Van het Voedingscentrum mogen we maximaal 6 gram zout eten, ongeveer een theelepel.

We eten zelfs met mes en vork en ook het servet mag natuurlijk niet ontbreken.

Zo proberen overheden van twee walletjes te eten, maar het werkt niet.

Hun dieren stoten bijvoorbeeld minder methaan uit, omdat ze niet uitsluitend gras eten.

Wat wij onkruid noemen zijn vaak planten die je prima kunt eten.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

dier

gast

kind

mens

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

boterham

broodje

ding

ei

fruit

groente

hap

ijsje

insect

kip

(9 meer)

pronomen

alles

genoeg

het

iets

meer

minder

niets, niks

veel

voldoende

wat

(1 meer)

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

Chinees

Surinaams

betaalbaar

biologisch

gezellig

gezond

glutenvrij

goed

graag

halal

(11 meer)

vaak

veel

buitenshuis

ergens

nergens

thuis

amper

nauwelijks

niet

prepositiegroep

aan:

bar

tafel

in:

hotel

kantine

restaurant

stad

met:

hand

lepel

mes en vork

smaak

uit:

hand

vuilnisbak

van:

bord

vloer

voor:

euro

geld

prijs

predicatieve aanvulling

adjectief of adverbium

alleen

koud

rauw

samen

vers

prepositiegroep of conjunctiegroep

als:

...

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij eten?

beginnen

blijven

durven

dwingen

gaan

hoeven

komen

krijgen

kunnen

laten

(7 meer)

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met eten?

drinken

leven

overnachten

praten

slapen

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

(ergens) een hapje eten

(niet) te eten zijn

buiten de deur eten

droog brood eten

eten wat de pot schaft

geen kaas hebben gegeten van ...

je kunt er van de [grond, vloer] eten

uit eten gaan

uit iemands hand eten

uit zijn neus eten

(6 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.