Je denkt meteen: wat heb ik verkeerd gedaan?
Ik had gedacht dat het kopen van een auto makkelijk was.
Ik wist niet wat ik moest denken of voelen.
Ik denk wel eens dat hij daarom zo hard werkt.
Ik denk dat het nu tweederde van mijn agenda vult.
Heb je al eens gedacht: waar ben ik aan begonnen?
We denken allemaal dat we dat wel weten.
Laten we het gewoon proberen, dachten we.
Ik denk dat we een dergelijke instelling nodig hebben.
Ik denk niet dat ze daarvan wakker liggen.
Ik was denk ik een jaar of vier, vijf misschien.
Je denkt niet in genres als je met een film begint.
Ik denk dat ik heel tevreden mag zijn.
Ik denk dat ik nu wel genoeg pech heb gehad.
Ik denk niet dat het elke dag moet.
Ik denk dat hij wel tien keer zijn baan verloren heeft.
Wij denken nu niet onmiddellijk dat dan de wereld gaat vergaan.
We moeten eerder denken aan selectie in de vorm van intakegesprekken.
Je moet ook niet denken dat je als cabaretier echte invloed hebt.
Ik dacht: nooit zal ik vergeten dat ik student ben geweest.
Veel monsterlijker krijg je dat niet, denk ik zo.
Ik denk ook dat er iets is ná dit leven.
Ik weet nog dat ik dacht: gelukkig is het nu ramadan.
Ik denk trouwens dat ik er nu de tijd niet voor zou vinden.
De mensen denken dat ik agressief ben.
een mening of oordeel geven
Ik denk dat [...]
Ik denk dat dat een goede regel is.
[...], zou [ik, je] denken
Regeren is meer dan bezuinigen, zou ik denken.
Zoiets kan gewoon niet, zou je denken.
[...], denk ik
Achteraf bezien was dat heel goed, denk ik.
een vermoeden uitdrukken
Ik denk dat [...]
Ik denk dat we daar wel uit gaan komen.
Ik [dacht, denk] het [niet, wel]
Ik weet het niet, maar ik denk het wel.
Wie weet – maar ik denk het niet.
Ben ik soms de enige Nederlander die iets te gehaast een huis heeft gekocht ? Ik dacht het niet als ik zo om me heen kijk in de straten van Nederland!
Ik [dacht, denk] van [niet, wel]
Ik denk van wel, eerlijk gezegd.
Ik denk het eerlijk gezegd van wel.
Dat dacht ik [al, wel]
Dat dacht ik al, maar ik vraag het maar even.
„ Ik heb alles onder controle , pa ." „ Dat dacht ik wel."
Je zou denken dat [...]
Je zou denken dat iedereen op de 3D-printer wil, maar nee.
Dacht ik het niet?
Maar, dacht ik het niet: Van der Meulen heeft rechten gestudeerd!
een emotie uitdrukken (angst of bezorgdheid)
[Iemand][mag, moet, wil] er niet aan denken
Je moet er niet aan denken wat er had kunnen gebeuren.
Nee, ik mag er niet aan denken.
Ik wilde er niet aan denken dat ik zonder ouders verder moest.
We mogen er niet aan denken dat we in vierde provinciale terechtkomen.
een emotie uitdrukken (verontwaardiging)
Wie denk je wel dat je bent? (Gezegd als iemand zich te veel veroorlooft)
Gezegd als iemand zich te veel veroorlooftZo van: gast, wie denk je wel dat je bent?
Wat denk je wel?
Tuurlijk ga ik niet met A afspreken ! Wat denk je wel! Ik ben nie gek .....
een emotie uitdrukken (verrassing)
Dat had ik nooit [gedacht, kunnen denken]
Deze vrouw begrijpt mij ook en dat had ik nooit gedacht.
Een eigen merk, dat had ik nooit kunnen denken."
weigeren
Ik denk er niet aan
„ Ik denk er niet aan", zei de man en wandelde snel weg langs de schappen.
(Ik) dacht het niet
„ Oma , til Rein op , net als op de foto !", roept een van de zoons . „ „ Dacht het niet", zegt Hornes.
akkoord gaan
Dat zou ik denken, ja
'Met hem kan ik babbelen over veel dingen en dan is het leuk dat hij precies aanvoelt waarover het gaat .' 'Dat zou ik denken, ja.'
niet akkoord gaan
Ja, dat had je gedacht
Ja, dat had je gedacht, want dan moet je ook accepteren dat je iets niet kunt accepteren.
vragen (een oordeel of mening)
Wat denk je (van ...)?
Wat denk je nu van de situatie?
iemand waarschuwen
Denk [eraan, erom]!
Denk eraan jongens: het wordt, met dt!
Denk erom: overdaad schaadt!
subject
Wie of wat (...)?
substantief
subject
pronomen
ander
beiden
de meesten
iedereen
iemand
men
menigeen
niemand
sommigen
velen
object
Wie of wat (...) men of wordt (...)?
substantief
ding
object
pronomen
dat
het
hetzelfde
niets
zoiets
bepaling
Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?
adverbium
aanvankelijk
altijd
eerst
lang
later
onmiddellijk
soms
vaak
vroeger
creatief
groot
kritisch
negatief
positief
snel
verschillend
erg
meer
meest
minder
sterk
veel
weinig
blijkbaar
echt
eigenlijk
natuurlijk
niet
nooit
persoonlijk
verder
waarschijnlijk
zeker
bepaling
prepositiegroep
kader
beeld
functie
lijn
mogelijkheid
oplossing
richting
taal
term
lijn
belang
out of the box
voorzetselobject
Met vaste prepositie (vast voorzetsel)
onderwerp
oplossing
positie
rol
samenleving
tijd
toekomst
vraag
werk
zaak
...
predicatieve aanvulling
prepositiegroep of conjunctiegroep
...
bijzin ingeleid door
hoe
waar
wat
welk
wie
dat
te
verbum auxiliare of groepsvormend verbum
Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij denken?
en/of
Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met denken?
doen
handelen
hopen
schrijven
spreken
vinden
voelen
werken
willen
zeggen
in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
ik denk, dus ik ben
- subject
- object
- verbum finitum
- bepaling
- voorlopig object
- voorzetselobject
- voorlopig voorzetselobject
- n.n.
- verbale aanvulling
- 1iemand denkt iets het, wat, datiemand heeft deze gedachte, dat vermoeden of deze mening
- Sommigen zeggen dat hardop , anderen denken het alleen maar .
- (meer voorbeelden)
- 2iemand denktiemand laat zijn verstand werken
- Iedereen doet , denkt en handelt op een bepaalde manier .
- (meer voorbeelden)
- 3iemand denkt aan iets of iemand
- aan
- Ik denk aan de recente discussie rondom de Cito-toets .
iemand heeft of houdt iets of iemand in zijn gedachten- Ik denk aan mijn grootoom , in het jaar waarin hij sterft .
- (meer voorbeelden)
- 4iemand denkt over iets
- over
- Te weinig wordt gedacht over de zorg op maat voor de mantelzorger .
iemand reflecteert over iets of heeft er een bepaalde visie of mening over- Ik vroeg hem wat hij dacht over euthanasie .
- (meer voorbeelden)
- 5iemand denkt om iets of iemandiemand is bedacht op iets, houdt rekening met iets of iemand of vergeet iets of iemand niet
- Rustig , gepassioneerd en retorisch sterk argumenteerde hij dat we elkaar wat meer moesten vertrouwen en dat we meer moesten denken om de toekomstige generaties .
- (meer voorbeelden)
- 6iemand denkt eraan of erover om te + infiemand is van plan of overweegt om te ...
- Ik heb er zelfs serieus aan gedacht om een dokter te bellen .
- Heeft ze er nooit over gedacht om leeftijdsgenoten te fotograferen , of ouderen ?
- (meer voorbeelden)
- 7iemand denkt iets wat, dat van iets of iemandiemand heeft een mening of oordeel over iets of iemand
- Wat moeten beleggers denken van de olieprijs ?
- (meer voorbeelden)
- 8iets doet iemand denken aan ietsiets herinnert iemand aan iets
- De besvruchten met platte zaadjes doen aan miniatuurtomaten denken .
- (meer voorbeelden)
- 9iemand denkt te + infiemand heeft de indruk te ...
- Ik denk te weten wat er in zijn hoofd om gaat .
- (meer voorbeelden)
- 10iets geeft te denkeniets geeft aanleiding tot twijfel
- Een euthanasiewet heeft neveneffecten die te denken geven .
- (meer voorbeelden)
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? Het gaat hier om zogenaamde semantische of logische subjecten bij het hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In Woordcombinaties geven we de zogenaamde semantische of logische objecten bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? In de relatie 'subject bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische subject bij een hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In de relatie 'object bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische object bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: meewerkend voorwerp, e.d. Wie of wat is als ontvanger, belanghebbende of ondervinder betrokken bij de handeling of werking van het verbum? Er kunnen verschillende types indirect object
onderscheiden worden (zie Indirect object (taaladvies.net)
Deze zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Nederlandse term: voorzetselvoorwerp. Het voorzetselobject of voorzetselvoorwerp is een aanvulling bij een verbum met een vaste prepositie. Adverbiale bepalingen kunnen ook ingeleid worden door een prepositie, maar in bepalingen zijn de preposities variabeler. Vergelijk:
hij wacht op zijn broer (voorzetselobject)
vs.
hij wacht op het perron, in de kamer, bij de ingang (bepaling van plaats)
Zegt iets over het subject of object in combinatie met het verbum. In de Nederlandse grammatica’s onderscheidt men een aantal zinsdelen die iets over het subject of object zeggen, met name het naamwoordelijk deel van het gezegde of predicaatsnomen bij copulae (koppelwerkwoorden) en de bepaling van gesteldheid bij zelfstandige verba. Voorbeelden:
hij is moe (naamwoordelijk deel van het gezegde)
het viel me zwaar (naamwoordelijk deel van het gezegde)
ik vind hem een schat (bepaling van gesteldheid)
hij werkt daar als portier (bepaling van gesteldheid)
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, ….?
Bijwoordelijke bepalingen kunnen in de zin vaak, maar niet altijd weggelaten worden. Vergelijk:
ze leest een boek in bed (weglaatbare of optionele bepaling)
vs.
ze woont in Brussel (niet-weglaatbare of niet-optionele bepaling)
Niet-optionele bepalingen worden ook wel complementen genoemd. Voor subtypes naar betekenis (bv. plaats, richting, …) zie: ANS | 20.10 Bijwoordelijke bepalingen (ivdnt.org). De subtypes worden hier in de regel niet onderscheiden, maar waar dat wel nodig is voor de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak, doen we dat wel.
Zinsdelen kunnen niet alleen woorden of woordgroepen zijn, maar ook bijzinnen of beknopte bijzinnen (bijzinnen zonder subject en verbum finitum).
Voorbeelden:
ik accepteer dat het zo is (bijzin)
hij vroeg of we kwamen (bijzin)
ik weet wie het gedaan heeft (bijzin)
hij vroeg ons om te komen (beknopte bijzin)
hij probeerde te vluchten (beknopte bijzin)
Sommige verba worden vaker met (beknopte) bijzinnen gecombineerd dan andere.
Ook substantieven kunnen een (beknopte) bijzin als bepaling hebben:
een kind om te zoenen (beknopte bijzin)
De (beknopte) bijzinnen kunnen verschillende syntactische functies in een zin of zinsdeel vervullen (subject, object, bepaling, enz.). In ik accepteer dat het zo is, bijvoorbeeld, is dat het zo is een objectszin. Voor het maken van combinaties, is de functie hier minder van belang. Belangrijker is de juiste keuze van het inleidende woord (dat, of, om enz. ). Voor het gebruiksgemak geven we in deze rubriek daarom een overzicht per inleidend woord.
Nederlandse term: hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord. Een verbum auxiliare of hulpwerkwoord ‘helpt’ het hoofdwerkwoord in zinnen met meer dan een verbum. Het wordt onder andere gebruikt voor het uitdrukken van tijd, modaliteit (hoe ziet de spreker de verhouding tussen de mededeling en de werkelijkheid?), passief en causaliteit (het doen plaatsvinden van een handeling of werking). Behalve de verba die traditioneel tot de verba auxiliare gerekend worden, zijn er nog andere groepsvormende werkwoorden die een verbinding met het hoofdverbum aangaan, bijvoorbeeld proberen, vallen, beginnen. Zie ANS | 18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden (ivdnt.org) Voorbeelden:
verba auxiliare:
ik heb mij vergist (tijd)
hij is gekomen (tijd)
de patiënt is/wordt behandeld door de arts (passief)
je moet dat accepteren (modaliteit)
ik kan dat niet accepteren (modaliteit)
ik laat mijn huis schilderen (causaliteit)
de zon doet de temperatuur stijgen (causaliteit)
andere groepsvormende verba:
hij probeert te komen
dat valt te bezien
het begint te regenen
Alle verba kunnen vervoegd worden en veel verba kunnen gepassiveerd worden. De verba auxiliari van tijd worden getoond als u klikt op ‘vormen’. Hier vermelden we alleen de overige verba auxiliari en groepsvormende verba die opvallend vaak bij bepaalde verba voorkomen, bv. kunnen, moeten + accepteren.
Nederlandse term:
zelfstandig naamwoord
Nederlandse term: voornaamwoord
Nederlandse term: voorzetselgroep
voorbeeld
in + stad kamer …
op + platteland station
Nederlandse term: bijwoord
Nederlandse term: bijvoeglijk naamwoord
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Determinatoren zijn o.a. lidwoorden (de, het, een) en woorden die een hoeveelheid uitdrukken (veel, wat, enkele). De lidwoorden worden gegeven bij de woordvormen naast het trefwoord. In deze lijst met determinatoren staan de overige determinatoren.
Nederlandse termen: voornaamwoord of telwoord
Nederlandse term: telwoord
woordgroep met een prepositie (voorzetsel) of conjunctie (voegwoord). Een conjunctiegroep is bv. een woordgroep ingeleid door als of zoals in vergelijkingen (werken als een paard, een waarheid als een koe).
Nederlandse termen: voorzetsel of voegwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord, deelwoord of telwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden) kunnen ook als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord gebruikt worden. We spreken dan van een [adverbiaal of bijwoordelijk gebruikt adjectief](https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans0802lingtopic.
Specificeert het trefwoord nader.
Specificeert het trefwoord nader.
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe