branden (in brand staan of gloeien)

werkwoord

In elk van de huizen brandt licht.

Drie weken heeft het vuur nog gebrand.

Die brandt op gas.

Dat is de vraag die op ieders lippen brandt.

In de tuin brandt hout in een vuurkorf.

Er brandden lampen in een paar kamers.

Een vlam kan niet branden zonder brandstof.

Uw rug doet pijn, uw ogen branden en uw nek is stijf.

Als u niet braaf naar ons luistert, zal u branden in de hel!

Er brandt een kaars in de vorm van een ster.

De zon brandt ongenadig op zijn hoofd.

Laat ze zeker niet branden terwijl je slaapt.

Dan moet er toch een lampje gaan branden?

Het verlangen een schrijver te zijn heeft jaren in me gebrand.

Gekke nasmaak, gaat achter in de keel een beetje branden.

De mannen kijken elkaar aan alsof ze water zien branden.

De kachel zal daar voorlopig goed blijven branden.

Het lampje van de benzinemeter brandt al een half uur.

Dit najaar zouden de lantaarns opnieuw moeten branden.

De verlichting zal branden tussen 10 en 23 uur.

Hoe kan de olympische fakkel constant branden?

Ik stap de overdekte parking in en voel ogen op me branden.

Het bed is doornat koud en daarom brandt het aan haar billen.

Het brandt, net als aardgas en benzine, als je er een vlam bij houdt.

Haar broer had het waxinelichtje intussen aan het branden gekregen.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

gloeilamp

haard

hout

kaars

kachel

kerstverlichting

knipperlicht

lamp

licht

lichtje

(8 meer)

pronomen

het

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

eeuwig

fel

goed

hard

hevig

snel

prepositiegroep

in:

hel

op:

lippen

van:

nieuwsgierigheid

verlangen

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

op:

...

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij branden?

beginnen

blijven

doen

gaan

kunnen

laten

moeten

voelen

willen

zien

(1 meer)

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

branden als een fakkel

branden van iets

de vraag brandt hem op de lippen

de wereld staat in brand

er gaat een [lampje, lichtje] branden

knipperlichten branden

op een laag pitje branden

water zien branden

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.