De man bloedt hevig.
Een 25-jarige speler bloedde aan het hoofd.
Hij bleef maar bloeden.
Er wordt gevochten, neuzen beginnen te bloeden.
Wondjes bloeden snel en heftig.
Boonen bloedde uit het oor, wat de ongerustheid nog deed groeien.
Hij bloedt uit een wond aan zijn hoofd toen de bus hem schampte.
Mijn been bloedde hevig; de littekens zijn nooit verdwenen.
Ook bedrijven moeten 'bloeden': zij moeten de eerste zes maanden van de WW-uitkering voor hun ontslagen werknemers betalen.
Bij snoei op deze tijdstippen zal de boom niet gaan 'bloeden'.
Het dier bloedt amper een luttele seconde, waarna het doodvalt.
Mijn hart bloedt als ik aan die mensen denk.
Bloedt uw hond daardoor, ga dan snel met hem naar de dierenarts.
De partij heeft de afgelopen jaren zwaar gebloed voor haar bestuurlijk engagement.
En zo moest uiteindelijk ook de kleine Cypriotische spaarder bloeden.
Soms kan het tandvlees een beetje gaan bloeden, dat stopt vanzelf.
Ze doen alsof hun neus bloedt en laten de gebeurtenissen verder ontsporen.
Ik heb geoefend tot mijn vingers bloedden.
Een zangeres moet bloeden voor haar kunst, vindt ze.
Het voorstel van Groen doet de rijken dus bloeden.
Ook loop je het gevaar dat het tandvlees ontstoken raakt en gaat bloeden.
Maar dat hij nu Europese bedrijven laat bloeden, wordt onbegrijpelijk gevonden.
Hij bloedde als een rund, zijn witte overhemd zat vol rode vlekken.
Het bedrag is weinig meer dan een doekje voor het bloeden.
Je slaat dan al gauw tot bloedens toe.
Betekenissen
subject
Wie of wat (...)?
substantief
bepaling
Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?
adverbium
gemakkelijk
hard
hevig
lang
zwaar
bepaling
prepositiegroep
hals
mond
oor
wond
...
...
...
verbum auxiliare of groepsvormend verbum
Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij bloeden?
blijven
doen
gaan
laten
moeten
mogen
in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.
bloeden als een rund
doen alsof zijn neus bloedt
een doekje voor het bloeden
[iemands] hart bloedt
tot bloedens toe
- subject
- verbum finitum
- bepaling
- n.n.
- 1iemand of iets bloedt
- been
- Mijn been bloedde hevig ; de littekens zijn nooit verdwenen .
- dier
- Het dier bloedt amper een luttele seconde , waarna het dood valt .
- hond
- Bloedt uw hond daardoor , ga dan snel met hem naar de dierenarts .
- kat
- Hij riep dat het katje niet alleen miauwde , maar dat het ook bloedde .
- man
- De man bloedt hevig.
- neus
- Er wordt gevochten, neuzen beginnen te bloeden .
- tandvlees
- Ook loop je het gevaar dat het tandvlees ontstoken raakt en gaat bloeden .
- vinger
- ' Ik heb geoefend tot mijn vingers bloedden '
- vrouw
- Omdat de vrouw hevig bloedde , werd het ergste gevreesd .
- wond
- Als u naast deze middelen alcohol gebruikt, zullen wonden nog langer bloeden .
iemand of iets verliest bloed- De man bloedt hevig.
- (meer voorbeelden)
- 2iemand of iets bloedt uit iets
- hals
- Zwaargewond hielp Spencer Stone nog een passagier die erg bloedde uit de hals .
- mond
- De dierenarts ligt op het eerste gezicht buiten bewustzijn op zijn rug en bloedt uit de mond .
- oor
- Boonen bloedde uit het oor , wat de ongerustheid nog deed groeien.
- wond
- Hij bloedt uit een wond aan zijn hoofd toen de bus hem schampte.
iemand of iets verliest bloed uit iets- Hij bloedt uit een wond aan zijn hoofd toen de bus hem schampte.
- (meer voorbeelden)
- 3iemand bloedt voor iets
- bedrijf
- Maar dat hij nu Europese bedrijven laat bloeden wordt onbegrijpelijk gevonden .
- belegger
- De gedachte erachter is dat niet overheden , maar beleggers moeten bloeden als een bank omvalt .
- bevolking
- Ondertussen bloedt de Griekse bevolking , zonder vooruitzicht op beterschap.
- burger
- Ook de burger bloedt .
- consument
- Volgens Test-Aankoop zou een verhoging de consument twee keer doen bloeden .
- huurder
- Wat de Woonbond betreft is het onzin om de zittende huurders te laten bloeden voor toekomstige huurders .
- partij
- De partij heeft de afgelopen jaren zwaar gebloed voor haar bestuurlijk engagement.
- spaarder
- Eerst moeten beleggers en spaarders bloeden .
iemand ondergaat nare gevolgen van iets, boet voor iets- De partij heeft de afgelopen jaren zwaar gebloed voor haar bestuurlijk engagement.
- (meer voorbeelden)
vaak met 'moeten', 'doen' of 'laten' - 4iets boom, struik bloedtiets verliest sappen na snoeien of inkerven
- Latex is het sap van de latexboom "Hevea brasiliensis" die men langs een kerf (insnijding) laat bloeden.
- (meer voorbeelden)
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? Het gaat hier om zogenaamde semantische of logische subjecten bij het hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In Woordcombinaties geven we de zogenaamde semantische of logische objecten bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: onderwerp. Van wie of wat gaat de handeling of werking van het verbum uit? In de relatie 'subject bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische subject bij een hoofdwerkwoord. Vaak valt het semantische subject samen met het grammaticale subject (het subject van de zin), maar dat is zeker niet altijd het geval. In passieve zinnen kan het semantische subject uitgedrukt zijn in een door-bepaling. Ook in andere zinnen met een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord hoort het semantische subject bij het hoofdwerkwoord. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld door de arts (passieve zin)de kunstenaar werkt in alle rust
vs.
de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken.
De arts is in de passieve zin niet meer het grammaticale subject van de zin. Dat is nu de patiënt bij wordt/zijn. De arts is wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen uitoefent en blijft van dat verbum het zogenaamde logische of semantische subject. De hele door-bepaling door de arts wordt in Nederlandse grammatica’s ook wel het handelend voorwerp genoemd. In de zin de kunstenaar wil in alle rust kunnen werken is de kunstenaar het grammaticale subject bij wil, maar het semantische subject bij werken.
Nederlandse term: lijdend voorwerp. Wie of wat ondergaat de handeling of werking van het verbum? In de relatie 'object bij' is het trefwoord het zogenaamde semantische of logische object bij het hoofdwerkwoord. In passieve zinnen verschijnt dat semantische of logische object als grammaticaal subject (zinssubject) van worden of zijn. Vergelijk:
de arts behandelt de patiënt (object in actieve zin)
vs.
de patiënt wordt/is behandeld (door de arts) (grammaticaal subject in passieve zin)
De patiënt is in de passieve zin wel nog diegene die de handeling van het verbum behandelen ondergaat en blijft het zogenaamde logische of semantische direct object van dat verbum.
Nederlandse term: meewerkend voorwerp, e.d. Wie of wat is als ontvanger, belanghebbende of ondervinder betrokken bij de handeling of werking van het verbum? Er kunnen verschillende types indirect object
onderscheiden worden (zie Indirect object (taaladvies.net)
Deze zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Nederlandse term: voorzetselvoorwerp. Het voorzetselobject of voorzetselvoorwerp is een aanvulling bij een verbum met een vaste prepositie. Adverbiale bepalingen kunnen ook ingeleid worden door een prepositie, maar in bepalingen zijn de preposities variabeler. Vergelijk:
hij wacht op zijn broer (voorzetselobject)
vs.
hij wacht op het perron, in de kamer, bij de ingang (bepaling van plaats)
Zegt iets over het subject of object in combinatie met het verbum. In de Nederlandse grammatica’s onderscheidt men een aantal zinsdelen die iets over het subject of object zeggen, met name het naamwoordelijk deel van het gezegde of predicaatsnomen bij copulae (koppelwerkwoorden) en de bepaling van gesteldheid bij zelfstandige verba. Voorbeelden:
hij is moe (naamwoordelijk deel van het gezegde)
het viel me zwaar (naamwoordelijk deel van het gezegde)
ik vind hem een schat (bepaling van gesteldheid)
hij werkt daar als portier (bepaling van gesteldheid)
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, ….?
Bijwoordelijke bepalingen kunnen in de zin vaak, maar niet altijd weggelaten worden. Vergelijk:
ze leest een boek in bed (weglaatbare of optionele bepaling)
vs.
ze woont in Brussel (niet-weglaatbare of niet-optionele bepaling)
Niet-optionele bepalingen worden ook wel complementen genoemd. Voor subtypes naar betekenis (bv. plaats, richting, …) zie: ANS | 20.10 Bijwoordelijke bepalingen (ivdnt.org). De subtypes worden hier in de regel niet onderscheiden, maar waar dat wel nodig is voor de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak, doen we dat wel.
Zinsdelen kunnen niet alleen woorden of woordgroepen zijn, maar ook bijzinnen of beknopte bijzinnen (bijzinnen zonder subject en verbum finitum).
Voorbeelden:
ik accepteer dat het zo is (bijzin)
hij vroeg of we kwamen (bijzin)
ik weet wie het gedaan heeft (bijzin)
hij vroeg ons om te komen (beknopte bijzin)
hij probeerde te vluchten (beknopte bijzin)
Sommige verba worden vaker met (beknopte) bijzinnen gecombineerd dan andere.
Ook substantieven kunnen een (beknopte) bijzin als bepaling hebben:
een kind om te zoenen (beknopte bijzin)
De (beknopte) bijzinnen kunnen verschillende syntactische functies in een zin of zinsdeel vervullen (subject, object, bepaling, enz.). In ik accepteer dat het zo is, bijvoorbeeld, is dat het zo is een objectszin. Voor het maken van combinaties, is de functie hier minder van belang. Belangrijker is de juiste keuze van het inleidende woord (dat, of, om enz. ). Voor het gebruiksgemak geven we in deze rubriek daarom een overzicht per inleidend woord.
Nederlandse term: hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord. Een verbum auxiliare of hulpwerkwoord ‘helpt’ het hoofdwerkwoord in zinnen met meer dan een verbum. Het wordt onder andere gebruikt voor het uitdrukken van tijd, modaliteit (hoe ziet de spreker de verhouding tussen de mededeling en de werkelijkheid?), passief en causaliteit (het doen plaatsvinden van een handeling of werking). Behalve de verba die traditioneel tot de verba auxiliare gerekend worden, zijn er nog andere groepsvormende werkwoorden die een verbinding met het hoofdverbum aangaan, bijvoorbeeld proberen, vallen, beginnen. Zie ANS | 18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden (ivdnt.org) Voorbeelden:
verba auxiliare:
ik heb mij vergist (tijd)
hij is gekomen (tijd)
de patiënt is/wordt behandeld door de arts (passief)
je moet dat accepteren (modaliteit)
ik kan dat niet accepteren (modaliteit)
ik laat mijn huis schilderen (causaliteit)
de zon doet de temperatuur stijgen (causaliteit)
andere groepsvormende verba:
hij probeert te komen
dat valt te bezien
het begint te regenen
Alle verba kunnen vervoegd worden en veel verba kunnen gepassiveerd worden. De verba auxiliari van tijd worden getoond als u klikt op ‘vormen’. Hier vermelden we alleen de overige verba auxiliari en groepsvormende verba die opvallend vaak bij bepaalde verba voorkomen, bv. kunnen, moeten + accepteren.
Nederlandse term:
zelfstandig naamwoord
Nederlandse term: voornaamwoord
Nederlandse term: voorzetselgroep
voorbeeld
in + stad kamer …
op + platteland station
Nederlandse term: bijwoord
Nederlandse term: bijvoeglijk naamwoord
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Nederlandse term: achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel: achterzetsel (wat is dat?) | Genootschap Onze Taal | Onze Taal
Determinatoren zijn o.a. lidwoorden (de, het, een) en woorden die een hoeveelheid uitdrukken (veel, wat, enkele). De lidwoorden worden gegeven bij de woordvormen naast het trefwoord. In deze lijst met determinatoren staan de overige determinatoren.
Nederlandse termen: voornaamwoord of telwoord
Nederlandse term: telwoord
woordgroep met een prepositie (voorzetsel) of conjunctie (voegwoord). Een conjunctiegroep is bv. een woordgroep ingeleid door als of zoals in vergelijkingen (werken als een paard, een waarheid als een koe).
Nederlandse termen: voorzetsel of voegwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord, deelwoord of telwoord
Nederlandse termen: bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden) kunnen ook als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord gebruikt worden. We spreken dan van een [adverbiaal of bijwoordelijk gebruikt adjectief](https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans0802lingtopic.
Specificeert het trefwoord nader.
Specificeert het trefwoord nader.
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe
Adpositiegroepen zijn woordgroepen met een prepositie (voorzetsel), postpositie (achterzetsel) of circumpositie (omzetsel):
op de trap (met prepositie/voorzetsel)
de trap op (met postpositie/achterzetsel)
van de trap af (met circumpositie/omzetsel)
Conjunctiegroepen worden ingeleid door een conjunctie (voegwoord). In de voorbeelden met conjunctie als:
werken als een paard
een waarheid als een koe