babbelen

werkwoord

Ze babbelen over de duiven, het voetbal en de koers.

Ik vind het een geweldige gelegenheid om met studenten te babbelen.

Eerst dronken we wijn en babbelden we over literatuur en kunst.

Vroeger zaten de mensen buiten, te babbelen en zo.

Gelukkig kunnen wij op het werk goed babbelen met elkaar.

We komen los en beginnen te babbelen over ons werk.

Gewoon even babbelen met iemand die je niet kent.

Soms babbelden ze ook met kinderen op andere schermen.

We hebben een paar uur heel gezellig zitten babbelen.

Ze staan luid te babbelen en te lachen.

Ze kwam lachen en babbelen met de pers.

Hij maar babbelen en ik ging helemaal dood.

Je moest er niet te veel over babbelen.

Ze babbelt te veel, of te luid.

De jongeren dansen, lachen, babbelen, eten en slapen hier.

Geen schrik, ik ga niet de hele tijd met jullie babbelen.

Die babbelen veel en spelen de baas als we niet goed opletten.

De familie babbelt er gezellig op los, opmerkelijk wordt het niet.

Ik kon niet volgen, wanneer mijn klasgenoten met elkaar babbelden.

Hij registreerde onder meer hoeveel ze babbelden met collega' s.

We babbelden wat, tot ik zei dat we niet meer katholiek waren.

Haar troepen lopen niet in de maat en babbelen volop achter haar rug.

Dan nog een hoofdproxy die babbelt met de andere proxy' s.

Hij doet niks, behalve thee drinken en wat babbelen met zijn collegae.

Alleen: hij babbelt wel goed, maar hij babbelt ook te veel.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

meisje

mens

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

eens

even

fijn

gezellig

graag

honderduit

luid

meer

veel

vlot

(2 meer)

voorzetselobject

Met vaste prepositie (vast voorzetsel)

met:

buur

elkaar

vriend

over:

koetjes en kalfjes

verbum auxiliare of groepsvormend verbum

Welk hulpwerkwoord of groepsvormend werkwoord wordt vaak gebruikt bij babbelen?

beginnen

blijven

kunnen

staan

zitten

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met babbelen?

lachen

  • subject
  • object
  • verbum finitum
  • bepaling
  • predicatieve aanvulling
  • voorzetselobject
  • verbale aanvulling
  • 1
    iemand babbelt met iemand of iets of tegen iemand of iets over iets
    • meisje
      • Soms houden ze jongens meer in de gaten, waardoor ze het niet zien wanneer meisjes babbelen .
    • mens
      • Mensen babbelen meer, je hebt niet vanzelf de aandacht die je op een theatertour wel hebt.
      • met
        • Hij registreerde onder meer hoeveel ze babbelden met collega's.
      • tegen
        • In elk geval liet ze niets merken , ze bleef opgewekt tegen haar kindje babbelen : ' Zeg dan mama , zeg 's mama ! ' .
      • leven
        • We babbelen over het leven , over de mensen en de dingen die we ­kennen.
      iemand praat gezellig met iemand of iets, of tegen iemand of iets, over iets
    • 2
      iemand babbelt iets tot dit resultaat
              iemand brengt iets met babbelen tot dit resultaat
              meestal met 'praten' in plaats van 'babbelen'
            • 3
              iemand babbelt iets in iets
                    • microfoon
                      • Terwijl Luiten wat clichés in de microfoon babbelde , verraadde de breedste glimlach van de afgelopen maanden al meer .
                    • telefoon
                      • Hij knikt vriendelijk en babbelt in het Italiaans en Frans wat in zijn telefoon .
                    iemand zegt iets onbelangrijks in de richting van iets
                    • Terwijl Luiten wat clichés in de microfoon babbelde, verraadde de breedste glimlach van de afgelopen maanden al meer .
                    • (meer voorbeelden)
                    meestal met 'zeggen' in plaats van 'babbelen'
                  • 4
                    iemand babbelt om iets heen
                          iemand ontwijkt in het gesprek de zaak waarom het gaat
                          • Ze begrepen een tijdlang niet goed welk woord nu gepast was, en babbelden dus maar wat om de kleur heen .
                          • (meer voorbeelden)
                          meestal met 'praten' in plaats van 'babbelen'
                        • 5
                          iemand babbelt
                              iemand chat via het internet
                              • Als u een browser hebt die Java ondersteunt, kunt u meteen een web-based chatroom binnenvallen en beginnen babbelen .
                              • (meer voorbeelden)
                            • 6
                              iets babbelt
                                  iets communiceert met spraak of geluiden
                                  meestal met 'communiceren' in plaats van 'babbelen'