appel (vrucht; boom)

substantief

Tussendoor pauzeert hij om een appeltje te eten.

In Bilzen hangen nog rijpe appels aan de bomen.

Her en der in Limburg hangen de appelen nog aan de bomen.

Blozende appels op tafel [...], het zal wel traditie zijn.

Verleidelijke gele appel, groene limoen, witte peper, rode grapefruit.

Een (rijpe) groene appel of een sinaasappel.

3 kleine rode appels, in dunne plakken.

Even verderop worden sappige appels verkocht.

Ligt er tussen het fruit een rotte appel of peer?

We moeten door de zure appel heen bijten.

Zelf appels plukken zoveel je wil, voor een halve euro per kilo: het lokt mensen, dat is duidelijk.

Het is een stevige appel met sappig friszuur vruchtvlees.

Snijd twee appels in kwarten, verwijder de klokhuizen en snijd de appels in schijfjes.

Waarom smaken biologische appels vaak anders?

Een eigen woonst is nog altijd ons appeltje voor de dorst.

Fruit wil ze ook niet, met veel pijn en moeite eet ze een paar stukjes appel.

Het is ook belangrijk om geen appelen met peren te vergelijken.

De appel valt niet ver van de boom: haar opa aan moeders kant was arts in Afrika.

Leg appelen naast aardappelen en die laatste gaan minder snel kiemen

Plukte Eva uit verveling de appel in het paradijs?

In één fles Seprosa wordt het sap van een kilo appels verwerkt.

Je hebt er twee soorten appels voor nodig, zure en zoete.

[...] het oorspronkelijke sprookje, waar Sneeuwwitje geneest doordat het hapje giftige appel uit haar keel schiet.

Ik zet mijn tanden in een harde appel, het verlicht de pijn van het knarsen.

Zo kan een wijn metaalachtig smaken, of meer smaken naar zure appels.

Betekenissen

subject bij

Welke werkwoorden hebben appel als subject?

hangen

liggen

smaken

vallen

object bij

Welke werkwoorden hebben appel als object?

eten

geven

gooien

halen

kopen

krijgen

leggen

oogsten

plukken

schillen

(3 meer)

determinator

substantief

gram

kilo

paar

soort

stuk

bepaling voor "appel"

adjectief, participium of numerale

Belgisch

Nederlands

blozend

fris

gebakken

geel

geraspt

gerimpeld

gevuld

gezond

(18 meer)

bepaling na "appel"

prepositiegroep of conjunctiegroep

aan:

boom

tak

in:

hand

mand

met:

schil

en/of

Welk ander zelfstandig woord wordt vaak gecoördineerd met appel?

banaan

citroen

peer

perzik

in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

(nog) een appeltje te schillen hebben met iemand

[appels, appelen] met citroenen vergelijken; [appels, appelen] en citroenen (met elkaar) vergelijken

[appels, appelen] met peren vergelijken; [appels, appelen] en peren (met elkaar) vergelijken

[appels met appels, appelen met appelen] (en peren met peren) vergelijken

appeltje-eitje

appeltje van oranje

de appel valt niet ver van de boom

de rotte appels uit de mand [halen, verwijderen]

door de zure appel (heen) [bijten, moeten]

een appel en een ei kosten

(9 meer)

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.